Financieel 1 H4 les woensdag online.

Financieel 1
Hoofdstuk 4
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Financieel 1
Hoofdstuk 4

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud van de les
  • Herhaling vorige lessen
  • Opslagmethode
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog van de vorige lessen?

Slide 3 - Woordweb

Verkoopprijs vs omzet
Wat is het verschil tussen de verkoopprijs en de omzet?

Waaruit bestaat de verkoopprijs?
Waaruit bestaat de omzet?

Slide 4 - Tekstslide

Exploitatiekosten
Wat zijn exploitatiekosten?

Kun je er een paar noemen?

Slide 5 - Tekstslide

Kosten en uitgaven
Kosten -> laat de waarde van jouw bedrijf dalen.
Uitgaven -> vermindert het geld in je portemonnee.

Kun je van elk een voorbeeld noemen?
Is btw een kost?

Slide 6 - Tekstslide

Kosten en uitgaven
Lening:
Aflossen -> wel uitgave, geen kost
Rente over de lening -> uitgave én een kost

Duurzame aankoop:
Aankoop zelf -> wel uitgave, geen kost
Jaarlijkse waardevermindering -> geen uitgave, wel een kost

Slide 7 - Tekstslide

Constante vs variabele kosten
Constante kosten -> onafhankelijk van de afzet. Deze kosten maak je altijd en zijn (op korte termijn) hetzelfde.

Variabele kosten -> wel afhankelijk van de afzet. Je hebt pas variabele kosten als je produceert/verkoopt.

Slide 8 - Tekstslide

directe/indirecte kosten

Directe kosten -> direct toe te wijzen aan een product
Indirecte kosten -> kosten van een bedrijf die niet direct toe te wijzen zijn aan een product

Kun je voorbeelden verzinnen?

Slide 9 - Tekstslide

Direct/indirect/variabel/constant
Directe kosten kunnen variabel zijn, zoals bijvoorbeeld de materiaalkosten van een product

Dit hoeft echter niet -> loon van personeel met een 0-urencontract (wel variabel, niet direct)

Slide 10 - Tekstslide

Direct/indirect/variabel/constant
Direct/indirect/variabel/constant?
  • huur van je pand (indirect en constant )
  • vaste medewerkers in dienst die producten maken (direct en constant)
  • vaste verkoopmedewerkers (indirect en constant)
  • materiaal (direct en variabel)
  • maandelijkse reclamekosten (direct en variabel) 
  • rentekosten (indirect en constant)

Slide 11 - Tekstslide

Direct/indirect/variabel/constant
Directe kosten kunnen variabel zijn, zoals bijvoorbeeld de materiaalkosten van een product

Dit hoeft echter niet -> loon van personeel met een 0-urencontract (wel variabel, niet direct)

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag! maken alle openstaande opgave van hst 4 (dus tot en met opdracht 10!

Slide 13 - Tekstslide

Opslagmethode
Als bedrijf wil je ten minste al je kosten terugverdienen om geen verlies te draaien.

Welke kosten zijn makkelijk te verwerken in de verkoopprijs? Direct of indirect?

Slide 14 - Tekstslide

Opslagmethode
Twee varianten:
  • enkelvoudige opslagmethode (primitief)
  • Meervoudige opslagmethode (verfijnd)

Slide 15 - Tekstslide

Opslagmethode
Met de opslagmethode koppel je de indirecte kosten aan een product.

Je verhoogt je directe kosten met een bepaald percentage.
kostprijs = directe kosten + indirecte kosten

Slide 16 - Tekstslide

Opslagmethode
Je directe kosten kunnen worden gecategoriseerd in drie delen:
1. Materiaalkosten
2. Directe loonkosten
3. Totale directe kosten
Er zijn dus ook drie opslagpercentages te berekenen. Je gebruikt er één!

Slide 17 - Tekstslide

Opslagmethode
Je drukt al je indirecte kosten uit in een percentage van de drie directe kostensoorten.

1. Totale indirecte kosten / directe materiaalkosten x 100%
2. Totale indirecte kosten / directe loonkosten x 100%
3. Totale indirecte kosten / totale directe kosten x 100%

Slide 18 - Tekstslide

1. directe materiaalkosten
totale indirecte kosten / directe materiaalkosten x 100%.

Je verhoogt je directe materiaalkosten per stuk met dit percentage.

kostprijs = directe materiaalkosten + indirecte materiaalkosten(%) + directe loonkosten

Slide 19 - Tekstslide

1. directe materiaalkosten
Voorbeeld:
In een bedrijf heb je €40.000 indirecte kosten, €150.000 directe materiaalkosten en €60.000 directe loonkosten.

Bereken het opslagpercentage als de totale indirecte kosten worden uitgedrukt in een percentage van de directe materiaalkosten.

Slide 20 - Tekstslide

1. directe materiaalkosten
Voorbeeld:
In een bedrijf heb je €40.000 indirecte kosten, €150.000 directe materiaalkosten en €60.000 directe loonkosten.

40.000 / 150.000 x 100% = 26,67%

-> Je verhoogt de materiaalkosten per stuk dus met 26,7%.

Slide 21 - Tekstslide

2. directe loonkosten
totale indirecte kosten / directe loonkosten x 100%.

Je verhoogt je directe loonkosten per stuk met dit percentage.

kostprijs = directe materiaalkosten + directe loonkosten + indirecte loonkosten (%)

Slide 22 - Tekstslide

2. directe loonkosten
Voorbeeld:
In een bedrijf heb je €40.000 indirecte kosten, €150.000 directe materiaalkosten en €60.000 directe loonkosten.

Bereken het opslagpercentage als de totale indirecte kosten worden uitgedrukt in een percentage van de directe loonkosten.

Slide 23 - Tekstslide

2. directe loonkosten
Voorbeeld:
In een bedrijf heb je €40.000 indirecte kosten, €150.000 directe materiaalkosten en €60.000 directe loonkosten.

40.000 / 60.000 x 100% = 66,67%

-> Je verhoogt de loonkosten per stuk dus met 66,67%.

Slide 24 - Tekstslide

3. Totale directe kosten
Totale indirecte kosten / totale directe kosten x 100%

Je verhoogt je totale directe kosten per stuk met dit percentage.

Kostprijs = (directe materiaalkosten + directe loonkosten) + indirecte kosten %

Slide 25 - Tekstslide

3. Totale directe kosten
Voorbeeld:
In een bedrijf heb je €40.000 indirecte kosten, €150.000 directe materiaalkosten en €60.000 directe loonkosten.

Bereken het opslagpercentage als de totale indirecte kosten worden uitgedrukt in een percentage van de totale directe kosten.

Slide 26 - Tekstslide

3. Totale directe kosten
Voorbeeld:
In een bedrijf heb je €40.000 indirecte kosten, €150.000 directe materiaalkosten en €60.000 directe loonkosten.

40.000 / (150.000 + 60.000) x 100% = 19,05%

-> Je verhoogt de totale directe kosten per stuk dus met 19,1%.

Slide 27 - Tekstslide

Nog even op een rijtje
1. Totale indirecte kosten / directe materiaalkosten x 100%
2. Totale indirecte kosten / directe loonkosten x 100%
3. Totale indirecte kosten / totale directe kosten x 100%

Als bedrijf kies je één van deze opslagpercentages!

Slide 28 - Tekstslide

Voorbeeld
De materiaalkosten van bedrijf X zijn €45.000, de directe loonkosten zijn €185.000 en de indirecte kosten zijn €50.000.
A. Wat is het opslagpercentage als je de indirecte kosten uitdrukt in een percentage van de materiaalkosten?

B. Wat is het opslagpercentage als je de indirecte kosten uitdrukt in een percentage van de directe loonkosten?

Slide 29 - Tekstslide

Uitwerking
De materiaalkosten van bedrijf X zijn €45.000, de directe loonkosten zijn €185.000 en de indirecte kosten zijn €50.000

A. 50.000 / 45.000 x 100% = 111,1%

B. 50.000 / 185.000 x 100% = 27%

Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeld
Bedrijf X maakt tasjes. De materiaalkosten zijn €25 per tasje. De directe loonkosten bedragen €50 per stuk.

A. Bereken de kostprijs op basis van het opslagpercentage van de directe materiaalkosten.
B. Bereken de kostprijs op basis van het opslagpercentage van de directe loonkosten.

Slide 31 - Tekstslide

Uitwerking A
Bedrijf X maakt tasjes. De materiaalkosten zijn €25 per tasje. De directe loonkosten bedragen €50 per stuk.
A:
Directe materiaalkosten =                  €25
Indirecte kosten = 25 / 100 x 111,1 =€27,76
Directe loonkosten =                             €50       +
                                                 kostprijs = €102,76

Slide 32 - Tekstslide

Uitwerking B
Bedrijf X maakt tasjes. De materiaalkosten zijn €25 per tasje. De directe loonkosten bedragen €50 per stuk.
A:
Directe materiaalkosten =                  €25
Directe loonkosten =                             €50
Indirecte kosten= 50 / 100 x 27=      €13,50   +
                                                   Kostprijs =€88,50
                                                                        

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag! maken alle openstaande opgave van hst 4 (dus tot en met opdracht 20!

Slide 34 - Tekstslide

timer
20:00

Slide 35 - Tekstslide