H9 krachten

H9 krachten
1 / 59
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuur en techniekMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 59 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H9 krachten

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cirkelbanen en krachten
Krachten zijn er altijd

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Eigenschappen van krachten
  • onzichtbaar

  • aangrijpingspunt

  • richting

  • grootte

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Effecten van krachten
  • verandering van vorm (blijvend of tijdelijk)

  • verandering van snelheid (grootte of richting)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Krachten
Een kracht kan een voorwerp vervormen.
Door een kracht kun je de snelheid van een voorwerp veranderen.
Een kracht werkt een richting op. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

VERSCHILLENDE KRACHTEN 

Kracht op afstand:

Fz   Zwaartekracht

Fe Elektrische kracht

Fm  Magnetische kracht


Tegenwerkende kracht:

Fw Wrijvingskracht

Fw,l Luchtweerstand

Fn Normaalkracht


Krachten met contact:

Fv   Veerkracht

Fs   Spankracht

Fs   Spierkracht



Kracht geef je aan met de letter F (force)
De eenheid is in Newton (N)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwaartekracht

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Luchtweerstand of wrijvingskracht

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spierkracht
Ontstaat door het 
spannen van spieren

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Magnetische kracht

Rond een magneet bevindt zich het magnetische veld.
Dit zorgt voor magnetische krachten.

Magnetische krachten kunnen afstoten of aantrekken.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De grootte van een kracht
Krachten tekenen we als pijlen 
(vector)
Hoe groter de pijl, hoe groter
de kracht.

Meerdere krachten in 1 plaatje
gebruiken dezelfde schaal

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Krachten optellen
Je kunt meerdere krachten vervangen door 1 kracht:
de resulterende kracht

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Massa en gewicht
Massa is het aantal moleculen waaruit een voorwerp is opgebouwd. Gewicht is een aantrekkingskracht van een planeet op een voorwerp.
massa = gelijk
gewicht verandert
op de maan t.o.v de 
aarde! 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Massa en gewicht
Als een astronaut op Aarde staat weegt hij bijv. 60 kg.
Als een astronaut in de ruimte is, is hij gewichtloos.
Als hij op de maan staat zou hij 10 kg. wegen.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenvattend - Massa, Zwaartekracht, Gewicht

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 massa en gewicht
1 kg wordt aangetrokken met een kracht van ca. 10 N, dus 1 kg heeft een gewicht van 10 N.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veerkracht
Als je een veer uitrekt, dan moet je kracht er op uitoefenen.
De kracht die de veer geeft heet de veerkracht .

Je kan een veer uitrekken met bijvoorbeeld spierkracht of de zwaartekracht.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

veerunster
Met een veerunster kan je krachten meten.
Hoe stugger de veer, hoe groter de kracht is die gemeten kan worden

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veer uitrekken
Uitrekking = aantal cm dat de veer 
langer wordt
Hoe groter de kracht, hoe verder                                                              de veer uitrekt
Uitrekking geeft aan hoe groot de 
kracht op de veer is, met een spiraalveer kun je dus de grootte van de kracht meten

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er is een verband tussen:
-de kracht op een veer 
en
-de uitrekking van de veer 
te kunnen bepalen.

Dit druk je uit in de veerconstante 'C'.
De formule hiervan is : Fv = C • u
Hierin is:
-C de veerconstante in N/m
-F de kracht op / van de veer in N
-u de uitrekking van de veer in m

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Krachten meten
  • Krachten meet je door te kijken hoe ver een veer wordt uitgetrokken (of ingedrukt)

  • Ieder veer rekt anders uit maar ............ voor ieder veer geldt:
  • Twee keer zo ver uitrekken betekent ook een twee keer zo grote kracht


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Resultante kracht 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een kracht tekenen 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

krachten tekenen

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Normaalkracht
De normaalkracht is de kracht van de ondergrond op het voorwerp.
Bij evenwicht is de zwaartekracht gelijk aan de normaalkracht. 


FZ=FN

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Normaalkracht (Fn) 
De normaalkracht is een reactie op de zwaartekracht. Als er een (resulterende) kracht werkt op een voorwerp dan komt dat voorwerp in beweging als het stilstaat of verandert de snelheid van een voorwerp.
Onthouden:
  • Normaalkracht staat altijd loodrecht op het ondersteunde vlak

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe verander je de snelheid?
Versnellen
De spierkracht van de fietser is groter dan de tegenwerkende krachten.
+
Constante snelheid
De spierkracht en de tegenwerkende krachten zijn even groot.
0
Vertragen
De wrijvingskracht is groter dan de spierkracht.
-
Remmen
De spierkracht is kleiner dan de tegenwerkende krachten, want de spierkracht is nu 0. Remmen is eigenlijk gewoon heel snel vertragen.
--

Slide 29 - Tekstslide

https://phet.colorado.edu/sims/html/forces-and-motion-basics/latest/forces-and-motion-basics_en.html

Constante snelheid
  • Als er geen netto kracht op een voorwerp is, dan is er geen verandering in snelheid.
  • Toch moet je een kracht toepassen om met een constante snelheid te fietsen omdat er tegenwerkende krachten zijn.
  • Bij een constante snelheid is de stuwkracht =aan de tegenwerkende kracht.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

constante snelheid
Als er geen nettokracht op een voorwerp werkt, zal deze een constante snelheid hebben

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

constante snelheid
Bij een constante snelheid is de kracht naar achteren even groot als de kracht naar voren.



spierkracht = 150N
weerstandskracht =150N
150- 150 = 0N
Somkracht is  0N

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Snelheid veranderen
Spierkracht groter dan wrijvingskracht 
Nettokracht naar voren
Snelheid van fietser wordt groter: versnelt 

Slide 33 - Tekstslide

De aandrijfkracht is de kracht die in de motor wordt gegenereerd. De kracht wordt gebruikt om de auto aan te drijven. 
Snelheid veranderen
Spierkracht = 0 N en grote wrijvingskracht
Hele grote vertraging
Uiteindelijk staat fietser stil 

Slide 34 - Tekstslide

De aandrijfkracht is de kracht die in de motor wordt gegenereerd. De kracht wordt gebruikt om de auto aan te drijven. 
Rersulterendekracht
  • Eigenschappen van krachten en vectoren
  • Construeer de resulternde kracht.
  • Bereken met de schaal de resulterende kracht.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Eerste wet van Newton

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Traagheid en de tweede wet van Newton 
Kracht verandert beweging

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie - 2e wet van Newton
  • tweede wet van newton:


Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie - derde wet van Newton
  • gaat over wisselwerking tussen krachten
  • derde wet van newton: actie = - reactie
  • FAB = -FBA 

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Derde wet van Newton: gewicht en normaalkracht 
  • De normaalkracht is de reactiekracht van de gewichtskracht
  • De zwaartekracht en de normaalkracht werken op het blok en heffen elkaar op

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hefbomen
Hefbomen verkleinen de kracht die nodig is om iets uit te voeren

Hoe verder de kracht van het draaipunt, des te kleiner de kracht die je nodig hebt

Hefboomwet: kracht1 x arm1 = kracht2 x arm2
draaipunt
draaipunt

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De momentenwet
Kracht1 x arm1 = kracht2 x arm2


Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hijsen!
  1. Zwaartekracht en Normaalkracht
  2. Zwaartekracht, normaalkracht en spankracht
  3. Zwaartekracht en spankracht

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Katrollen

Vaste katrol:
de richting van de kracht verandert
De grootte van de kracht
verandert niet.

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een katrol?
Een katrol is een schijf waar een kabel overheen loopt.

Vaste katrol -> Alleen de richting veranderen.
Losse katrol -> De kracht halveren

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een takel?
Een takel is een vaste katrol en een losse katrol samen.

Het gewicht hangt bij de losse katrol.
Je hebt maar de helft van de kracht nodig.

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Takel
Combinatie 
Vaste katrol en losse katrol

Voordelen van beide katrollen
Veranderen richting
Verdelen krachten

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Takels en katrollen
Touwen tellen waar gewicht aan hangt tussen de katrollen.

Zoveel lichter wordt het

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Video's
Krachten tekenen          Krachten optellen            Zwaartekracht
Massa, zwaartekracht gewicht      Veerconstante

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Druk is de kracht per m2
druk =      kracht
              oppervlakte
p=AF

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is druk?
druk is de hoeveelheid kracht per oppervlakte
Zelfde kracht?
Groter oppervlakte          lagere druk
Kleiner oppervlakte          grotere druk
Bij een kleiner oppervlak hoort een grotere druk. Bij een groter oppervlak een kleinere druk. (druk/ massa/ kracht wordt verdeeld)
Bij een grotere kracht hoort ook een grotere druk.

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen met druk
  • De formule van druk:
  • F staat voor Force (in nederlands 'kracht') in Newton
  • A staat voor Area (in nederlands 'oppervlak') in m2 
  • p staat voor pressure (in nederlands 'druk') in N/m2 

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les

  • 4.1 Luchtdruk
  • Demo's 'Luchtdruk' 
  • maken opdrachten

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Luchtdruk en weer!
Luchtdruk bepaalt de hoeveelheid bewolking/neerslag. Niet de temperatuur!
Hoge druk:
Dalende lucht
--> koele lucht warmt op --> water verdampt--> onbewolkt
Lage druk:
Stijgende lucht --> warme lucht koelt af --> waterdamp condenseert --) bewolking/neerslag

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderdruk en overdruk
Een manometer geeft niet 
de werkelijke druk aan maar 
de overdruk of onderdruk.
De echte druk noem je de 
absolute druk.
Overdruk                   absolute druk = luchtdruk + overdruk
Onderdruk                absolute druk = luchtdruk - onderdruk

Slide 55 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werking barometer
  • in de barometer zit een dun doosje die makkelijk ingedrukt kan worden door de luchtdruk
  • in het metalen doosje (wit op plaatje) is een erg lage luchtdruk
  • hoe verder ingedrukt, hoe hoger de luchtdruk in de buitenlucht

Slide 56 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

luchtdruk VS. kookpunt
De hoogte van het kookpunt is afhankelijk van de luchtdruk. 

Hoe hoger de luchtdruk, des te hoger het kookpunt. 

Dat komt doordat er zich minder gemakkelijk dampbellen vormen als de druk op de vloeistof groter is.

Slide 57 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kookpunt vacumeermachine
Weet jij hoe het komt dat gevacumeerde producten sneller koken? Ja, dat komt door de luchtdruk.
Hoe werkt dat dan precies?

De vacumeermachine zorgt ervoor dat de luchtdruk in het vacuüm verpakte product heel laag is. Door de lage luchtdruk wordt het kookpunt lager. Dit betekent dat een product al bij een lagere temperatuur gaart.


Slide 58 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koken onder hoge druk
  • Hoogte kookpunt afhankelijk van luchtdruk. 

  • Hoe hoger de luchtdruk =>      hoe hoger het kookpunt. 

  • vormen minder gemakkelijk dampbellen als de druk groter is. 

Slide 59 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies