Hoge geestelijken: bisschoppen, abten (=baas van klooster)
altijd van adel (tweede of latere zonen)
Hoge edelen: edelen met grote gebieden
Lage edelen: rentmeesters - beheert domein voor de eigenaar
Hadden allemaal 'heerlijke rechten': mochten jagen, molenrecht, rechtspreken