h3b lezen H4 les 2 week 9

Lezen
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Je kan onderscheid maken tussen standpunten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen.

Slide 2 - Tekstslide

In een betoog zijn het vooral de argumenten die je kritisch leest. Je kunt ze verdelen in objectieve en subjectieve argumenten.

Objectieve argumenten zijn feiten of gegevens uit een onderzoek.
Als je ze beoordeelt, vraag je je af: is dit waar? Is het werkelijk zo
gebeurd? Is dit onderzocht? Wat was dit voor onderzoek? Is dit hier
van toepassing?
Subjectieve argumenten zijn meningen, persoonlijke indrukken,
persoonlijke ervaringen, voorspellingen, vermoedens.
Als je ze beoordeelt, vraag je je af: vind ik dit ook? Komt dit overeen
met mijn eigen waarneming of ervaring? Is dit waarschijnlijk? Waarop
is dit gebaseerd? Is dit hier van toepassing?

Slide 3 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
Als een schrijver van een betoog (overtuigende tekst) laat zien dat mogelijke argumenten tegen het standpunt niet kloppen (middels argumenten), noem je dat een weerlegging.

Slide 4 - Tekstslide

Wat nu?
Pak je schrift en je pen. Op de volgende sheets staan een tekst en bijbehorende vragen.

Slide 5 - Tekstslide

Lees deze tekst 
verkennend. 
Bert Wagendorp en Aaf Brandt Corstius zijn beiden columnisten van de Volkskrant.

a Wat is het onderwerp van deze tekst?
b Tot welke tekstsoort behoort deze tekst? Leg je antwoord uit.
c Citeer de kernzin van alinea 1 en leg uit waarom dit de kernzin is.
timer
2:30

Slide 6 - Tekstslide

Antwoorden
a De column van Bert Wagendorp.
b Deze tekst is een betoog. De schrijfster geeft een mening en
licht die toe met argumenten.
c Wagendorp ontpopt zich hier ineens als een onvervalste seksist. In deze zin staat de mening die de schrijfster in
tekst 1 verdedigt.

Slide 7 - Tekstslide

Lees deze tekst 
nauwkeurig. 
a Zeg in eigen woorden wat voor gedachten Wagendorp toeschrijft aan de echtgenoot van Beatrice de Graaf. (alinea 2)
b Wat drukt Brandt Corstius uit met het eerste zinnetje van alinea 3?
c Hoe is de opbouw (tekstverband) van alinea 3 tot en met 5? Noteer welke woorden je hebben geholpen bij je antwoord.
d Formuleer in eigen woorden de argumenten die Brandt Corstius gebruikt: 
in alinea 3; 
in alinea 4; 
en in alinea 5. 
Geef steeds aan wat ze eigenlijk bedoelt te zeggen.
timer
2:30

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden
a Bijvoorbeeld: Meneer De Graaf moet af en toe wel
eens heel erg genoeg hebben van de deskundige 
uiteenzettingen van zijn vrouw.
b Het zinnetje drukt haar enorme verbazing uit. Ik kan gewoon niet geloven wat ik lees!
c Alinea 3 tot en met 5 is een opsomming. Dat zie je meteen aan de signaalwoorden voor een opsommend tekstverband 'Bovendien' en 'Ten slotte'.
d Bijvoorbeeld:
  • Alinea 3: Bij een mannelijke deskundige vraag je je nooit af wat zijn vrouw vindt van zijn kennis. Dan
  • moet je het omgekeerde ook niet doen.
  • Alinea 4: Er is geen enkele reden om de deskundigheid van Beatrice de Graaf irritant te vinden, haar kennis is juist fascinerend.
  • Alinea 5: Het slaat nergens op om haar kennis van zaken te minimaliseren door het beeld op te roepen
  • dat ze thuis maar een gewoon huisvrouwtje is.

Slide 9 - Tekstslide

Lees deze tekst kritisch. 
a Zijn de argumenten van Brandt Corstius objectief of subjectief? Leg je antwoord uit.
b Vind je ze overtuigend? Leg je antwoord uit.

timer
2:00

Slide 10 - Tekstslide

Antwoorden
a Alle drie argumenten zijn subjectief. Het zijn meningen van de schrijfster, waar je het mee (on)eens kunt zijn.
b Bijvoorbeeld: Overtuigend. Je moet niet met twee maten
meten (argument 1). En als een vrouw deskundig is, is dat inderdaad iets om te waarderen (argument 2 en 3).

Slide 11 - Tekstslide

Met welke bewering ben jij het eens? Kies uit:
A
Ik kan me de ergernis van Brandt Corstius heel goed voorstellen.
B
Ik begrijp niet waarom Brandt Corstius zich zo opwindt.
C
Brandt Corstius heeft gewoon geen gevoel voor humor.
D
Wagendorp denkt misschien dat hij leuk is, maar hij is het helemaal niet.

Slide 12 - Quizvraag

Welk tegenargument zou in dit betoog gebruikt kunnen worden? En hoe zou jij dit weerleggen?

Slide 13 - Open vraag

Huiswerk week 9
leesvaardigheid blz. 106 t/m 113
lezen theorie blz. 106-107
maken opdracht 1, 2 en 4
inleveren ma 8-3-20 voor 9.00 uur via Teams

Slide 14 - Tekstslide

Volgende week (week 10)
H5 leesvaardigheid blz. 138 t/m 143
lezen theorie blz. 138 (voor di 09-03)
maken opdr. 2 en 4
(inleveren huiswerk via Teams vrijdag 12-03)

Vergeet niet om een leesboek mee te nemen!

Slide 15 - Tekstslide