VWO2 het bezittelijk voornaamwoord

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 2

VWO 2

Leerdoel

Ik weet wat mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden zijn en welk lidwoord daarbij past.

Je weet wat het bezittelijk voornaamwoord is en kunt deze in een zin toepassen.

Je weet wanneer er een e achter komt en wanneer niet.

Weißt du noch?

(= Weet je het nog?)

Mannelijke woorden hebben als lidwoord:

1. der
2. die
3. das

Vrouwelijke woorden hebben als lidwoord:

1. der
2. die
3. das

Onzijdige woorden hebben als lidwoord:

1. der
2. die
3. das

Woorden in de meervoud hebben als lidwoord:

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Mutter

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Schüler

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Eltern

1. der
2. die
3. das

Der, die oder das?

Haus

1. der
2. die
3. das

Bezittelijk voornaamwoord

Mijn boek!

jullie ouders

hun spullen

jouw schrift

uw huis

Het bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz.

De persoon is bijvoorbeeld eigenaar of maker van het genoemde: mijn fiets, haar tekening, hun huis.  Ze geven dus een bezit aan.

Het bezittelijk voornaamwoord vervangt lidwoord dus.... 

1. Das ist ein Fahrrad. = Das ist mein Fahrrad

2. Das ist eine Schule = Das ist meine Schule

het bezittelijke voornaamwoord

Het bezittelijk voornaamwoord

zie ook in het boek op p.33/34

Regel voor uitgangen

Het bezittelijk voornaamwoord krijgt ook een uitgang. 

De regel die jullie voor nu moeten kennen is:

Er komt een -e achter het bezittelijke voornaamwoord wanneer het woord dat erachter staat vrouwelijk of meervoud is. 

Is het woord erachter mannelijk of onzijdig, komt geen -e achter het bez.vnm 

Ich habe ein Buch (o) - Ich habe mein Buch.

Das ist ein Mann (m) - Das ist mein Mann.

Wir haben keine Stifte (mv) - Wir haben unsere Stifte. 

Ist das eine Melone (v)? - Ist das eure Melone

Wanneer krijgt het bezittelijk voornaamwoord een -e?

Wanneer krijgt het bezittelijk voornaamwoord geen -e?

Mal üben

(=even oefenen)

vertaling van mijn

1. mein(e)
2. dein(e)
3. sein(e)
4. ihr(e)

vertaling van haar

1. mein(e)
2. dein(e)
3. sein(e)
4. ihr(e)

vertaling van jouw

1. mein(e)
2. dein(e)
3. sein(e)
4. ihr(e)

vertaling van zijn

1. mein(e)
2. dein(e)
3. sein(e)
4. ihr(e)

vertaling van haar

1. euer/eure
2. Ihr(e)
3. sein(e)
4. ihr(e)

vertaling van uw

1. euer/eure
2. Ihr(e)
3. sein(e)
4. ihr(e)

vertaling van hun

1. euer/eure
2. Ihr(e)
3. sein(e)
4. ihr(e)

vertaling van jullie (bez.vnw)

1. euer/eure
2. Ihr(e)
3. sein(e)
4. ihr(e)

vertaling van ons/onze

1. euer/eure
2. Ihr(e)
3. unser(e)
4. ihr(e)

vertaling van jullie (bez.vnw)

1. euer/eure
2. Ihr(e)
3. sein(e)
4. ihr(e)

Was ist ...............(jouw) Name (m)?

1. sein
2. mein
3. dein
4. Ihr

...............(mijn) Hobby (o) ist Hockey.

1. Meine
2. Mein
3. Deine
4. Dein

Das sind..................(onze) Eltern (mv).

1. deine
2. dein
3. unser
4. unsere

............ (jullie) Weinachtsbaum (m) ist sehr schön.

1. unser
2. eure
3. unsere
4. euer

................(onze) Klassenlehrer heißt Meier.

1. Ihr
2. Ihre
3. Unser
4. Unsere

Maaike ist ..............(haar) Freundin.

1. euer
2. ihr
3. ihre
4. eure

.............(uw) Handy (o) klingelt , Frau Schmidt!

1. Dein
2. Ihr
3. Ihre
4. Deine

Das ist ........................ (mijn) Geburtstagsgeschenk (o)

1. meine
2. seine
3. mein
4. sein

Wat vind je aan dit onderdeel nog lastig?

Heb je nog vragen?