20211208 VLG221AH niveau 2 Schrijven - schrijfdoelen

Nederlands
DVLG221AH
08 december 2021
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
DVLG221AH
08 december 2021

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik: 

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 1: begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 2: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 2: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 3: organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij een windstreek gebruik je geen hoofdletter.
  • Er komt vandaag een noordelijke wind.
Als de windstreek onderdeel is van een naam, gebruik je wel een hoofdletter.
  • Noordelijke IJszee

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Als je met de windstreek een cultureel, economisch of politiek gebied bedoelt, schrijf je een hoofdletter.
  • In het Nabije Oosten is de situatie erg gespannen.
  • Arme landen krijgen steun van het Westen.

Slide 10 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 5: historische gebeurtenissen en kalendergebruiken
Historische gebeurtenissen en feestdagen schrijf je met een hoofdletter.
  • Koude Oorlog
  • Vaderdag
Maar bij samenstellingen met feestdagen schrijf je geen hoofdletter:
  • vaderdagontbijt

Slide 11 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 5: historische gebeurtenissen en kalendergebruiken
Seizoenen, maanden en gewone dagen krijgen geen hoofdletter.
  • zaterdag
  • januari
Ook een historische periode krijgt geen hoofdletter.
  • renaissance
  • prehistorie

Slide 12 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 6: religieuze en culturele begrippen
Religieuze en culturele stromingen en woorden die daarvan zijn afgeleid krijgen geen hoofdletter.
  • jodendom
  • jood
Maar heilige begrippen die bij de stroming horen wel.
  • God
  • Bijbel

Slide 13 - Tekstslide

Hoofdletters: Regel 6: religieuze en culturele begrippen
Een woord dat is afgeleid van een heilig begrip krijgt geen hoofdletter.
  • Hij ziet er goddelijk uit.
  • Er ligt een bijbel op het nachtkastje.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Jou / jouw
TIP:

Vervang het woord in de zin eens door mij en mijn.

       Bij mij: jou en u
       Bij mijn: jouw en uw

Slide 18 - Tekstslide

Die / Dat
TIP:

De > wordt > die of deze

Het > wordt > dat of dit 

                                     De auto > wordt > die auto of deze auto.
                                     Het boek > wordt > dat boek of dit boek.

Slide 19 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Schrijven - schrijfdoelen
  • Spreekwoorden/uitdrukkingen 

Slide 20 - Tekstslide

Schrijven
Schrijfdoel: het doel wat je wilt bereiken als schrijver.
Informerende tekst: De lezer iets vertellen over een bepaald onderwerp. 
Overtuigende tekst: De lezer overtuigen door jouw argumenten. 
Doelgroep: de groep mensen voor wie jij de tekst schrijft.
Formeel taalgebruik: Schrijven voor mensen die jij niet kent. Netjes schrijven en met 'u' aanspreken.
Informeel taalgebruik: Schrijven voor mensen die je kent zoals vrienden, familie en kennissen. Je spreekt de lezer aan met 'je'.








Slide 21 - Tekstslide

Zelfwerktijd: Schrijven - schrijfdoelen
Starttaal 2F Leerwerkboek deel A:
Opdracht 3: pagina 63-64.
Opdracht 4: pagina 65.
Opdracht 5: pagina 65.
Opdracht 7: pagina 68.
Opdracht 8: pagina 68.
Opdracht 10: pagina 71.

                                      Studiemeter: 
                                      Lesmateriaal > ViaStarttaal Online > 2F > Spreekwoorden/uitdrukkingen >                                                 Spreekwoorden/uitdrukkingen - betekenissen> opdracht 1 & 2








Slide 22 - Tekstslide

TOETSEN
  • 1A: HERKANSING WERKWOORDSPELLING: woensdag 01 december.
  • 1B: TAALVERZORGING: woensdag 01 december + woensdag 08 december.
 CIJFER 1: WERKWOORDSPELLING + TAALVERZORGING : 2 = CIJFER EDUARTE

2: TOETS SCHRIJVEN: 20-01-2022 (herkansing 03-02-2022)

Slide 23 - Tekstslide

Terugblik
  • Schrijven - schrijfdoelen 
  • Spreekwoorden/uitdrukkingen 

Slide 24 - Tekstslide