Les 1

• Spaans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Mevrouw de Cuba

Vandaag/ hoy... 

Lesdoel:

- Ik kan een tekst lezen en vragen beantwoorden

- Ik oefen met de woordenschat. 

- Ik oefen met estar

 

El programa de hoy

• Bienvenidos - 5 min
• Quizlet 15 min 
• escritura- 10 min 
• Estar - 15 min
• Aan de slag... 25 min 
• Los deberes

QUIZLET

Ga naar Quizlet en oefen met de woordenschat

¡A trabajar!

¿Qué? p. 43 ejercicio 18
¿Cómo? individualmente 

¿Tiempo? 10 min 

¿Objetivo?  practicar con el vocabulario y la escritura 

Wanneer gebruik je: SER?

1. Permanente eigenschap, zoals: nationaliteit & uiterlijk.

    --> Yo soy holandesa (Ik ben Nederlands)

    --> El es alto (Hij is lang)

2. Beroep.

     --> Tú eres piloto (Jij bent piloot)

3. Datum

     --> Hoy es el 19 de septiembre (Het is 19 september).

Het werkwoord SER

1. Pablo ________ (ser) un chico.
2. Yo ________ (ser) holandés. 
3. Paco y Lola _________ (ser) amigos. 
4. Vosotros _________ (ser) muy amables. 
5. Tú ____________ (ser) de Italia. 
6. Marta y yo __________ (ser) familia.  
7. Juan ____________ (ser) muy amigable. 
8.  Carmen y tú____________ (ser) primas. 
9. Carla _________________(ser) de Colombia. 

SER

Als je wilt zeggen wie (quién) of wat(qué) iemand of iets is.

Ellos son mis amigos. 

Nationaliteit en herkomst

La reina Máxima es argentina.

Wanneer (cuándo) iets gebeurt +

datum.

Mañana es miércoles (woensdag). 

Bij beroepen

Ellos son actores.

Kleur en materiaal

La camisa es negra.

Prijsopgave

Son 800 euros.

Als je een vaste eigenschap* van iets of iemand wilt beschrijven.

Ella es rubia.

Nieuw werkwoord!

ESTAR

Estar

Estar betekent ook 'zich bevinden'.

Estar zegt iets over de toestand van iemand. 

Je gebruikt estar dus bij plaatsbepalingen.

Bijvoorbeeld: 

Ik ben hier. - Estoy aquí.

ESTAR

Estar

Estar = zijn (tijdelijk), zich bevinden

Yo

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

Estoy

Estás

Está

Estamos

Estáis

Están

Wanneer gebruik je: ESTAR?

1.  Zich bevinden/locatie

         --> El gato está en la bolsa.

   

    2. Tijdelijke staat/emoties

          --> Donald está cansado.     

  

    3. Burgerlijke staat

          --> Marga está casada.

 

 

Als je wilt zeggen waar (dónde) iets of iemand zich bevindt.

Emily está en París.

Om te zeggen hoe je je voelt op dat moment.

Estoy cansado.

Waardering van een gerecht

La sopa está picante.

Juan está estresado.

Werkwoorden: SER & ESTAR & HAY

"zijn".

  permanent                tijdelijk                 

Wat ben jij lelijk zeg!

Je bent dronken!

Ja, maar 

dat is 

tijdelijk.

  permanent                tijdelijk                 

La camiseta es blanca (Het t-shirt is wit).

La camiseta está sucia (Het t-shirt is vies).

  permanent                tijdelijk                 

El perro es pequeño (De hond is klein).

El perro está mojado (De hond is nat).

 

Vul de juiste vervoeging van het werkwoord SER Y ESTAR waar het ontbreekt.

A practicar!

Oefening A

Oefening B

¡A trabajar!

¿Qué? p. 39 ejercicio 12-13-14-15
¿Cómo? individual

¿Tiempo? 25 min 

¿Objetivo?  practicar con los verbos ser y estar

Blooket