In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Thema 7 week 1
les 1, 2 en 4
Slide 1 - Tekstslide
Wat vind jij?
oersaai
saai
interessant
Slide 2 - Tekstslide
Maak het verhaal af. Emma en Omar gaan naar een oud kasteel, een oude .....
A
burcht
B
de tijd van hun leven
C
gespleten
D
wildernis
Slide 3 - Quizvraag
De burcht ligt midden in een gebied waar geen mensen wonen, een echte ...
A
burcht
B
de tijd van hun leven
C
gespleten
D
wildernis
Slide 4 - Quizvraag
Bij het kasteel staat een boom die door de bliksem geraakt is. Hij is doormidden .....
A
burcht
B
de tijd van hun leven
C
gespleten
D
wildernis
Slide 5 - Quizvraag
Emma en Omar vinden het spannend, maar ook vreselijk leuk om in het kasteel te zijn. Ze hebben er .....
A
burcht
B
de tijd van hun leven
C
gespleten
D
wildernis
Slide 6 - Quizvraag
A
1. recensie
B
argumenten
C
oordeel
D
overigens
Slide 7 - Quizvraag
A
2. recensie
B
argumenten
C
oordeel
D
overigens
Slide 8 - Quizvraag
A
3. recensie
B
aan de ene kant
C
oordeel
D
overigens
Slide 9 - Quizvraag
A
4. smaak
B
aan de ene kant
C
oordeel
D
overigens
Slide 10 - Quizvraag
A
5. smaak
B
aan de ene kant
C
oordeel
D
overigens
Slide 11 - Quizvraag
A
6. smaak
B
aan de ene kant
C
oordeel
D
overigens
Slide 12 - Quizvraag
A
7. smaak
B
interessant
C
oordeel
D
overigens
Slide 13 - Quizvraag
Eigennamen
Een naam van iemand begint altijd met een hoofdletter.
Ook een straatnaam begint met een hoofdletter.
En de namen landen, dorpen, provincies, steden en rivieren beginnen ook met een hoofdletter.
Bijvoorbeeld: Hanza is geboren in de Kerkstraat in Arnhem. Arnhem ligt in de provincie Gelderland. Door Gelderland stromen twee belangrijke rivieren: de Maas en de Rijn.
Slide 14 - Tekstslide
Welke woorden moeten met een hoofdletter?
Tante jolanda woont in frankrijk.
Slide 15 - Open vraag
Welke woorden moeten met een hoofdletter?
In de dorpstraat gaat mieke naar de kapper.
Slide 16 - Open vraag
Welke woorden moeten met een hoofdletter?
De vader van marijke werkt in belgië.
Slide 17 - Open vraag
Welke woorden moeten met een hoofdletter?
Tussen de bremlaan en de beukstraat loopt een smal steegje.
Slide 18 - Open vraag
Welke woorden moeten met een hoofdletter?
De opa van jochem fietst door de molenlaan.
Slide 19 - Open vraag
Wat zijn de eigennamen in de volgende zinnen:
Ik las pippi langkous in taka-tukaland.
pippi woont in villa kakelbont.
annika en tommie wonen naast haar.
efraim langkous (pippi´s vader) is oning van taka-tukaland.
Dat is een rijk in de stille zuidzee.
Met de boot kikkertje varen ze er naartoe.
Slide 20 - Tekstslide
Het bijvoeglijk naamwoord
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Slide 21 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.
Slide 22 - Tekstslide
Het bijwoord
Wat is een bijwoord?
Slide 23 - Tekstslide
Bijwoord
Het bijwoord zegt iets over het werkwoord in de zin.
Je weet door een bijwoord meer over het werkwoord.
Slide 24 - Tekstslide
Wat is het bijwoord van elke zin?
We wandelen langzaam door smalle straatjes.
Papa geniet erg van de oude gebouwen.
Met zijn korte broek en zonnebril is hij zomers gekleed.
We gaan heerlijk uitrusten op een klein terrasje.
Mama neemt voorzichtig een slokje van haar wijn.
´Smaakt het ijs lekker?` vraagt de dikke ober an mij.
Slide 25 - Tekstslide
Maak een korte zin met het woord dat er staat. Gebruik het woord als bijwoord. Begin met hij of zij.