Herhaling Grammatica Zinsdelen H4

Grammatica zinsdelen
Herhaling van onder andere het naamwoordelijk gezegde
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-5

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsdelen
Herhaling van onder andere het naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Wat zoek je als eerste op in een zin?
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
zinsdelen

Slide 2 - Quizvraag

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
Renzo schrijft graag elke dag een gedicht.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 3 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend.
Deze zin heeft een ...
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 4 - Quizvraag

Het gebouw wordt afgebroken.
Deze zin heeft een...
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in deze zin?
De vervelende afwas bleef lang staan.
A
bleef
B
afwas bleef
C
afwas blijft vervelend
D
er is geen naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol bestaat al meer dan vijf jaar.
A
meer dan vijf jaar
B
Het bekende Nederlandse televisieprogramma
C
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John
D
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol

Slide 7 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 8 - Quizvraag

Opa geeft zijn laatste gebakje weg.
opa =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag

Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.
gisteren =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 10 - Quizvraag

Extra uitleg
Vind je het nog steeds lastig om het naamwoordelijk gezegde in een zin te vinden en goed te noteren? Kijk dan het filmpje op de volgende slide. 
Begrijp je het al goed? Sla het filmpje dan over en ga verder!

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft één gezegde. Dit is óf een werkwoordelijk, óf een naamwoordelijk gezegde. 

Heeft een zin een naamwoordelijk gezegde, dan heeft deze zin géén werkwoordelijk gezegde en ook geen lijdend voorwerp.

Heeft de zin géén ng? Dan heeft de zin een wg!

Slide 13 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Het ng bestaat uit:
  • Koppelwerkwoord + eventuele andere werkwoorden + dat wat over het onderwerp gezegd wordt.

Koppelwerkwoorden
  • Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen ( heten, dunken, voorkomen)

Slide 14 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Het ng bestaat dus uit:
  • Koppelwerkwoord en eventuele andere ww's  
       (= werkwoordelijk deel)
  • Dat wat over het onderwerp gezegd wordt (een bijv. naamwoord of een zelfst. naamwoord)
       (= naamwoordelijk deel)

Slide 15 - Tekstslide

Simon is vorige week 16 geworden. Noteer het naamwoordelijk gezegde uit deze zin.

Slide 16 - Open vraag

De zomervakantie lijkt mij de fijnste tijd van het jaar.
Noteer het naamwoordelijk gezegde.

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Link