§1.3 Verschillen tussen rollen in wereldhandel

§1.3  Verschillen tussen rollen in wereldhandel
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

§1.3  Verschillen tussen rollen in wereldhandel

Slide 1 - Tekstslide

Handelskolonialisme was van
A
1500-1800
B
1600-1800
C
1200-1600
D
1600-1900

Slide 2 - Quizvraag

De Koude oorlog hoort bij de volgende periode
A
1939 - 1945
B
1945 - 1989
C
1945 - heden
D
1939 - 1965

Slide 3 - Quizvraag

Leerdoelen
  1. je weet wat een exploitatiekolonie en een vestigingskolonie is
  2. je begrijpt welke oorzaken er zijn voor de rol van een land in de wereldhandel
  3. je weet wat sustainable development goals zijn landen zich met behulp van deze goals zichzelf willen ontwikkelen

Slide 4 - Tekstslide

Waarom zijn sommige landen rijk en andere arm?
De oorzaken moet je soms zoeken:
 in het land zelf (interne oorzaken) en 
soms erbuiten (externe oorzaken)

Wanneer in een land veel negatieve factoren samenvallen, is de kans op armoede onder de bevolking groter.

Slide 5 - Tekstslide

Exploitatie kolonie
Een exploitatiekolonie is een kolonie die werd gesticht om grondstoffen en andere economische voordelen voor moederland. Nu vaak nog steeds lage welvaart<- handel in ruwe grondstoffen
 Voorbeeld:
 - Ghana
- Congo
- Suriname
- Indonesië 
- India
Exploitatie = uitbuiten
Er werd weinig tot niet geinvesteerd in deze landen

Slide 6 - Tekstslide

Vestigingskolonië
Kolonies waar Europeanen in grote aantalen naartoe migreerden, werden vestigingskolonies genoemd: hier bouwden ze wegen, scholen, etc. Tegenwoordig hogere welvaart

Voorbeeld:
- Australië
- VS
- Canada
Vestigen = er gaan wonen, vaststellen, oprichten

Slide 7 - Tekstslide

Externe oorzaken Hierbij gaat het om het soort relatie dat een ontwikkelingsland heeft met de rijke landen.
1. Koloniaal verleden
  • exploitatie kolonie: leveren van grondstoffen en landbouwproducten aan het moederland
  • vestigingskolonie: kolonisten gingen in het land wonen
2. rol land in de wereldeconomie
  • goede/gunstige ligging zodat mno's zich er gaan vestigen

Slide 8 - Tekstslide

Interne oorzaken; binnen het land zelf.
1 Menselijke Oorzaken
  • politieke systeem: corruptie en slecht bestuur is niet goed voor een land. Een sterke overheid zorgt voor rust!
  • bevolkingsopbouw: arme landen veel jongeren en rijke landen vergrijzing. Ideaal is een goede mix
  • mate van ongelijkheid.

Slide 9 - Tekstslide

Extra omschrijving.
Bij: Interne oorzaken: onder menselijke factoren valt 
o.a. het politieke systeem
Het politieke systeem is de wijze waarop het land wordt bestuurd.
 Arme landen worden slecht bestuurd, zijn weinig democratisch en worden gekenmerkt door corruptie, vriendjespolitiek en onvrijheid.

Slide 10 - Tekstslide

Interne oorzaken; binnen het land zelf.
Natuurlijke Oorzaken
  • ontwikkelingskansen: er is voldoende vruchtbare grond, goed klimaat, natuurlijke hulpbronnen, niet te bergachtig en voldoende neerslag.
  • ligging: een goed bereikbaar land ( infrastructuur, grenzend aan zee ) heeft meer kansen dan een land omringd door andere landen

Slide 11 - Tekstslide

Extra omschrijving:
Bij interne oorzaken: valt onder menselijke factoren: de mate van ongelijkheid
Als een land zich economisch ontwikkelt, neemt de sociale ongelijkheid toe. Sommige groepen profiteren meer van de groeiende welvaart dan andere. Sociale ongelijkheid druk je uit met de Gini-coëfficiënt (hoe lager de score hoe lager de ongelijkheid). Grote ongelijkheid in combinatie met een grote groep jongeren zonder uitzicht op werk, kan leiden tot ernstige sociale onrust in een land.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Wat is geen interne oorzaak voor armoede?
A
vruchtbaar land
B
dictatuur
C
sociale ongelijkheid
D
hoge bevolkingsgroei

Slide 14 - Quizvraag

Stelling 1: Rijke landen hebben te maken met vergrijzing.
Stelling 2: Bbp heeft te maken met het gemiddelde inkomen van de mensen in een land.
A
Stelling 1: waar. Stelling 2: waar.
B
Stelling 1: niet waar. Stelling 2: niet waar.
C
Stelling 1: waar. Stelling 2: niet waar.
D
Stelling 1: niet waar. Stelling : waar.

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag

* Maken opdrachten §1.3 1 t/m 4 en opdracht 6  dit is af en nagekeken donderdag aan het einde van de les<- maar donderdag maken we de opdrachten sowieso klassikaal (ik wissel Aardrijkskunde en Engels om, dus Engels 5e en Aardrijkskunde het 6e uur op donderdag 



Slide 16 - Tekstslide