20220202 DVLG221VK leerjaar 1 schrijven

Nederlands
DVLG221VK
02 februari 2022
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
DVLG221VK
02 februari 2022

Slide 1 - Tekstslide

Planning DLVG221VK
1. CENTRAAL EXAMEN LEZEN & LUISTEREN – LOCATIE SPORTLAAN – 90 MINUTEN: 13-01-2022

2. EXAMEN SCHRIJVEN – LOCATIE HOFSTRAAT – 60 MINUTEN 3 opdrachten: nog niet bekend

3. EXAMEN SPREKEN – LOCATIE HOFSTRAAT – PRESENTATIE 4-6 MINUTEN: nog niet bekend

4. EXAMEN GESPREKKEN – LOCATIE HOFSTRAAT – GESPREK 6-8 MINUTEN: nog niet bekend

                       Onderdeel LEZEN & LUISTEREN:                              50% eindcijfer Nederlands
                       Onderdeel Schrijven, spreken en gesprekken: 50% eindcijfer Nederlands




Slide 2 - Tekstslide

Terugblik op 19-01:

Slide 3 - Tekstslide


Stappenplan
schrijven

Slide 4 - Tekstslide

Stap 1: vooraf  bedenken
  • Schrijfdoel: Wat wil ik bereiken?
  • Doelgroep: Voor wie schrijf ik?
  • Onderwerp: Waar gaat het over?
  • Deelvragen: Waar wil ik antwoord op geven/welke onderwerpen wil ik behandelen?


Slide 5 - Tekstslide

Stap 2: voorbereiden
  • Wat weet ik al?
  • Welke informatie moet ik geven?
  • Wat zijn mijn deelvragen?
  • Hoe kom ik aan die informatie? 

Slide 6 - Tekstslide

Stap 2: voorbereiden

  • Noteer alle informatie.
  • Maak een indeling.
  • Plaats de informatie in de juiste alinea.
  • Kijk of alle deelvragen zijn behandeld.

Slide 7 - Tekstslide

Stap 3: Schrijf de inleiding
  • Hiermee trek je de aandacht van de lezer.
  • Hier benoem je het onderwerp.
  • Je vertelt waarom je de brief schrijft.


  • Let op: na de inleiding volgt er een witregel.


Slide 8 - Tekstslide

Stap 4: Schrijf het middenstuk
  • Werk elke deelvraag uit.
  • Plaats een witregel tussen de alinea's.



  • Let op: na het middenstuk volgt er een witregel.

Slide 9 - Tekstslide

Stap 5: schrijf het slot
  • Sluit de tekst af.
  • Je geeft geen nieuwe informatie meer.
  • Je benoemt je verwachtingen.


  • Let op: na het slot volgt er een witregel.

Slide 10 - Tekstslide

Stap 6: controle
  • Juiste tekstdoel?
  • Taalgebruik afgestemd op doelgroep?
  • Deelvragen uitgewerkt?
  • Juiste indeling?
  • Witregels?

Slide 11 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Voorbereiding op het examen schrijven.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Zelfwerktijd: Schrijven - zakelijke brief

 Starttaal Compact Handboek:
pagina 92-109.



Slide 14 - Tekstslide

Zakelijke brief

Slide 15 - Tekstslide

Zelfwerktijd: Schrijven - zakelijke brief

Starttaal Compact Werkboek 2F:                              Starttaal Compact Handboek:
Opdracht 5 op pagina 177.    
Opdracht 8 op pagina 181-182.                                              4.4 op pagina 103-108.



timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

Zelfwerktijd: Schrijven - zakelijke brief
  • Opmaak: inleiding, middendeel en slot. 
  • Zorg er voor dat jij al jouw teksten nog eens nakijkt. Dat haal je er uit door de tekst nog eens door te nemen.
  • Hoofdlettergebruik: Geachte heer/mevrouw (zonder hoofdletter). Corona is zonder hoofdletter. Marianne de boer wordt: Mevrouw De Boer. Marianne van der Hoef wordt: Mevrouw Van der Hoef.
  • Het gebruik van enter. Maak alinea’s. Losstaande zinnen horen niet in brieven.
  • Let op woorden die je soms vergeet. Controleer wat je opgeschreven hebt.
  • Interpunctie: komma’s, punten en vraagtekens. Uitroeptekens horen niet in zakelijke brieven.
  • Aaneenschrijven.








Slide 17 - Tekstslide

Zelfwerktijd: Schrijven - zakelijke brief 1v2
Schrijf de formele brief in 3 fases: voorbereiden, schrijven en controleren. 

Voorbereiden: pagina 104 
1. Doelgroep.
2. Wat te bereiken. (5W vragen + 1H vraag)
3. Boodschap overbrengen.

Schrijven (inhoud): pagina 104 
1. Alinea 1: aanleiding.
2. Alinea 2 (en 3 en 4 en enzovoort): argumentatie.
3. Laatste alinea: afsluiting en slotzin.




Slide 18 - Tekstslide

Zelfwerktijd: Schrijven - zakelijke brief 2v2
Controleren:
1. Naam en adres afzender.
2. Plaats en datum (plaats + komma + datum (uitgeschreven).
3. Naam en adres geadresseerde.
4. Onderwerp. (Onderwerp/betreft + : + omschrijving).
5. Aanhef (Geachte + heer/mevrouw + achternaam).
6. Verdeling in meerdere alinea's met logica. 
7. De afsluiting/slotzin.
8. De groet.
9. De afzender.






Slide 19 - Tekstslide

Zelfwerktijd: Schrijven - zakelijke brief

TIPS:             1. Pagina 103: de drie vragen.
                       2. Opmaak: pagina 107.
                       3. Ben je klaar: lees de brief door en let op spelling, stijl en                                               grammaticafouten. 




Slide 20 - Tekstslide

Tekstdoelen 

Tekstdoelen (ook wel schrijfdoelen):
  1.  Informeren: feiten op een rij zetten. Gebeurtenissen benoemen. Voorbeeld: nieuwsberichten en schoolboeken. 
  2. Mening geven: de schrijver deelt zijn mening, zonder de lezer te overtuigen. Nadruk op mening. Voorbeeld: ingezonden brief of artikel opiniepagina. 
  3. Overtuigen: de schrijver heeft tot doel de lezer te overtuigen. Nadruk op overtuigen. Voorbeeld: Betoog of een klachtenbrief
  4. Activeren/overhalen: de schrijver wil de lezer overtuigen en aanzetten tot actie. Voorbeeld: Reclames of politieke pamfletten.
  5. Amuseren: tekst om de lezer te vermaken. Voorbeeld: Columns of stripverhalen.
  6. Gevoelens uitdrukken/oproepen: de schrijver drukt eigen emotie uit of wil emotie oproepen bij lezer. Voorbeeld: gedichten of songteksten. 
  7. Instrueren: de schrijver wil de lezer een instructie meegeven. Voorbeelden: recepten of gebruiksaanwijzingen.

Slide 21 - Tekstslide

Tekstverbanden, signaalwoorden en kernzin
Tekstverband:  Een tekst heeft structuur nodig om begrijpelijk en leesbaar te zijn. De volgorde van en de verbanden tussen de alinea's zijn daarbij heel belangrijk.

Signaalwoorden: De signaalwoorden geven de lezer een teken, een signaal: tussen deze alinea's, zinnen of delen van zinnen bestaat een bepaald verband. Het signaalwoord helpt je om dat verband te herkennen.

Kernzin: Dit is de zin in een alinea die het belangrijkste is. De andere zinnen staan in dienst van deze zin. Om een goede samenvatting te kunnen maken, moet je weten wat de kernzin van een alinea is. Meestal is de kernzin de eerste of de laatste zin van de alinea.

Slide 22 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden 
1. Tekstverband: Opsomming: er worden gelijksoortige dingen na elkaar benoemd.
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, ten slotte, om te beginnen, bovendien, dan, daarna, daarnaast, eerst...dan, verder, niet alleen...maar ook, noch...noch, ook, tevens, toen, vervolgens, zowel...als.

2. Tekstverband: Toelichting, uitleg: er wordt een toelichting of uitleg gegeven. 
Signaalwoorden: dat betekend, dat houd in, dat wil zeggen, met andere woorden, op deze wijze/manier. 

3. Tekstverband: Tegenstelling: er worden twee of meerdere tegenovergestelde zaken of meningen genoemd.
Signaalwoorden: (al)hoewel, anders dan, daarentegen, daar staat tegenover dat, (desal) niettemin, doch, echter, enerzijds...anderzijds, in plaats van, in tegenstelling tot, integendeel, maar, of, ofschoon, toch, terwijl, weliswaar.

4. Tekstverband: Reden, verklaring: de schrijver legt een oorzaak van een verschijnsel of gebeurtenis uit.
Signaalwoorden: aangezien, daarom, immers, namelijk, omdat, want. 

Slide 23 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden 
5. Tekstverband: oorzaak - gevolg: er is iets gebeurd (oorzaak) wat er voor heeft gezorgd dat er iets anders gebeurde (gevolg). 
Signaalwoorden: aangezet door, daardoor, door, doordat, dus, gestimuleerd/geïnspireerd door, hierdoor, met als gevolg, naar aanleiding van, op het idee gebracht door, vanwege, wegens, zodoende.

6. Tekstverband: doel - middel: er worden in alinea's een doel en een middel om dat doel te bereiken benoemd.
Signaalwoorden: daartoe, door middel van, met als doel om, met behulp van, met het oog op, om, via, waarmee. 

7. Tekstverband: voorbeeld, bewijs: de schrijver geeft extra kracht aan wat hij vlak daarvoor gesteld heeft.
Signaalwoorden: als/ter illustratie, bijvoorbeeld, dat is het geval bij, denk maar aan, een voorbeeld daarvan is, kijk maar naar, zo, zoals. 

8. Tekstverband: voorwaarde: er wordt genoemd wat de voorwaarde is voor wat ervoor of erna wordt voorgesteld.
Signaalwoorden: aangenomen dat...dan, als, indien, in het geval dat, mits, op voorwaarde dat, stel dat...dan, tenzij, wanneer.

Slide 24 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
9. Tekstverband: Vergelijking: er worden twee of meer zaken met elkaar vergeleken. 
Signaalwoorden: als, dan, doet denken aan, evenals, net als, vergeleken met, zoals, zo...als.

10. Tekstverband: Samenvatting, conclusie: de schrijver herhaalt in het kort de hoofdpunten uit een tekst. 
Signaalwoorden: alles bij elkaar genomen, al met al, concluderend, dan ook, de slotsom is, dus, kortom, om kort te gaan, samenvattend.  

Slide 25 - Tekstslide

Terugblik
  • Voorbereiding op het examen schrijven.

              

Slide 26 - Tekstslide