H5.2 Wat wordt de prijs? deel 2

Vandaag

  • Leg je boek (+schrift) klaar. Pen/potlood. 

  • GEEN TASSEN OF ANDERE SPULLEN OP TAFEL.

timer
1:30
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag

  • Leg je boek (+schrift) klaar. Pen/potlood. 

  • GEEN TASSEN OF ANDERE SPULLEN OP TAFEL.

timer
1:30

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Huiswerk controle
H5.2

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk controle
H5.2

Blz 134 + 135 
Opdrachten 22 + 24 + 25 + 27

H5.1 (Levi G & Birgit)
Blz 129 + 130
Opdrachten 6 + 7 + 9 + 11





Slide 3 - Tekstslide

H5 Wat levert het op?

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan de verkoopprijs berekenen.
  • Ik weet wat afzet en omzet is.
  • Ik kan omzet berekenen.

Slide 5 - Tekstslide

H5 Wat wordt de prijs?

Slide 6 - Tekstslide

Welke soorten markten?

Slide 7 - Tekstslide

Soorten markten
Een concrete markt is een plaats waar op afgesproken tijden goederen worden verhandeld.

Een abstracte markt bestaat uit het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product.


Noteer dit in je schrift!

Slide 8 - Tekstslide

                Concrete markt

  • Wekelijkse markt in stad of dorp;
  • De kaasmarkt in Alkmaar;
  • Veemarkt;
               Abstracte markt

  • De huizenmarkt;
  • De arbeidsmarkt;
  • De graanmarkt;

Slide 9 - Tekstslide

Verkopers en kopers 
of...?

Slide 10 - Tekstslide

Markt
Verkopers -> aanbod
Kopers -> vraag

Slide 11 - Tekstslide

Inkoopprijs
Steek je hand op!

Slide 12 - Tekstslide

Inkoopprijs

Een winkelier koopt zijn producten meestal in bij een groothandel. De prijs die een winkelier voor een product betaalt, noem je de inkoopprijs.




Slide 13 - Tekstslide

Brutowinstopslag
Steek je hand op!




Slide 14 - Tekstslide

Brutowinstopslag
Een winkelier verkoopt zijn producten voor een hoger bedrag dan de inkoopprijs. Het bedrag dat de winkelier bij de inkoopprijs optelt, noem je de brutowinstopslag.

Brutowinstopslag wordt ook wel brutowinstmarge of gewoon brutowinst genoemd.





Slide 15 - Tekstslide

Verkoopprijs berekenen
inkoopprijs + brutowinstopslag


 

Slide 16 - Tekstslide

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Voorbeeld:

De inkoopprijs van een sporttas is € 15. De winkelier rekent een brutowinstopslag van 60%. Wat wordt de verkoopprijs?

Brutowinstopslag: 60 ÷ 100 × € 15 = € 9
Verkoopprijs: € 15 + € 9 = € 24

Slide 17 - Tekstslide

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Voorbeeld:

De inkoopprijs van een pet is € 5. De winkelier rekent een brutowinstopslag van 60%. Wat wordt de verkoopprijs?

Brutowinstopslag: 
Verkoopprijs:

Slide 18 - Tekstslide

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Voorbeeld:

De inkoopprijs van een pet is € 5. De winkelier rekent een brutowinstopslag van 60%. Wat wordt de verkoopprijs?

Brutowinstopslag: 60 ÷ 100 × € 5 = € 3
Verkoopprijs: € 5 + € 3 = € 8

Slide 19 - Tekstslide

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Voorbeeld:

De inkoopprijs van een sportschoenen is € 45. De winkelier rekent een brutowinstopslag van 55%. Wat wordt de verkoopprijs?

  • Stap 1: Brutowinstopslag
  • Stap 2: Verkoopprijs

Slide 20 - Tekstslide

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Voorbeeld:

De inkoopprijs van een sportschoenen is € 45. De winkelier rekent een brutowinstopslag van 55%. Wat wordt de verkoopprijs?

Brutowinstopslag: 55 ÷ 100 x €45 = €24,75
Verkoopprijs: € 45 + € 24,75 = € 69,75

Slide 21 - Tekstslide

Afzet en omzet
Afzet = Het aantal producten dat je verkoopt.

Omzet = Het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten.


 

Slide 22 - Tekstslide

Omzet berekenen
 afzet x verkoopprijs

Slide 23 - Tekstslide

Omzet = afzet x verkoopprijs
Voorbeeld:

In een zwembad verkoopt Levi op één dag 372 blikjes fris. De prijs van één blikje is € 2,25. Hoeveel omzet heeft Levi?

372 × € 2,25 = € 837

Slide 24 - Tekstslide

Omzet = afzet x verkoopprijs
Voorbeeld:

Op een festival verkoopt Birgit 411 blikjes fris . De prijs van één blikje is € 2,99. Hoeveel omzet heeft Birgit?



Slide 25 - Tekstslide

Omzet = afzet x verkoopprijs
Voorbeeld:

Op een festival verkoopt Birgit 411 ijsjes. . De prijs van één ijsje is € 2,99. Hoeveel omzet heeft Birgit?

411 × € 2,99 = € 1228,89

Slide 26 - Tekstslide

Omzet = afzet x verkoopprijs
Voorbeeld:

Op de markt verkoopt Jamal 220 maïskolven. De prijs van één maïskolf is €1,99 . Hoeveel omzet heeft Jamal?



Slide 27 - Tekstslide

Omzet = afzet x verkoopprijs
Voorbeeld:

Op de markt verkoopt Jamal 220 maïskolven. De prijs van één maïskolf is €1,99 . Hoeveel omzet heeft Jamal?

220 x €1,99 = €437,80


Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag

Blz 135 t/m 137

Opdrachten 28 + 29 + 31 + 32 + 33 + 34
timer
13:00

Slide 29 - Tekstslide

Nakijken!

Blz 135 t/m 137

Opdrachten 28 + 29 + 31 + 32 + 33 + 34


Slide 30 - Tekstslide

Leerdoelen

  • Ik kan de verkoopprijs berekenen.
  • Ik weet wat afzet en omzet is.
  • Ik kan omzet berekenen.

Slide 31 - Tekstslide

Pauze!

Eetsmakelijk!

Slide 32 - Tekstslide