Trabi 4e ed. Flex 3H Kapitel 2 der- en ein-Gruppe

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Ken je de woorden die tot de der-Gruppe behoren?

Ken je de woorden die tot de ein-Gruppe behoren?

Ken je het schema (uitgangen) van de der-Gruppe?

Ken je het schema (uitgangen) van de ein-Gruppe?

Welke naamval is:
dem Schüler?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Welke naamval is:
den Kopf?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Welke naamval is:
das Herz?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Welke naamval is:
der Schwester?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Welke naamval is:
diesem Obst?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Welke naamval is:
den Ärzten?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Welke naamval is:
dein Hals?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Welke naamval is:
welches Auge?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Welke naamval is:
ihrer Erkältung?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Welke naamval is:
dieser Mund?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Vertaal en vul in:
Er hat schon wieder (een) _____ Vorurteil (o).

Vertaal en vul in:
(Iedere) _____ Auswahl (v) ist gut.

Vertaal en vul in:
Sie hatte Probleme mit (haar) ____ Haut (v)