Lijdend voorwerp

Proefwerk taalverzorging hoofdstuk 3 en 4
  • donderdag 21 maart
  • Leren blz. 80, 82, 84, 106, 108, 110
Leren blad met moeilijke woorden (je moet de woorden goed kunnen spellen)
Bekijk je gemaakte oefeningen of je de theorie snapt. 

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Proefwerk taalverzorging hoofdstuk 3 en 4
  • donderdag 21 maart
  • Leren blz. 80, 82, 84, 106, 108, 110
Leren blad met moeilijke woorden (je moet de woorden goed kunnen spellen)
Bekijk je gemaakte oefeningen of je de theorie snapt. 

Slide 1 - Tekstslide

Zinsdelen:
lijdend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Je weet al
  • hoe je de persoonsvorm kunt vinden
  • hoe je de zin moet verdelen in zinsdelen
  • hoe je het onderwerp kunt vinden

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel
  • Ik kan het werkwoordelijk gezegde vinden in een zin. 
  • Ik kan het lijdend voorwerp vinden in een zin. 

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg
  1. Persoonsvorm: zin vragend maken / in een andere tijd zetten
  2. Werkwoordelijk gezegde: pv + alle andere ww
  3. Onderwerp: Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
  4. Lijdend voorwerp: wie / wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
  5. Pas op! Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!


Voorbeeld
Hij heeft een voetbal gevonden. 
pv = heeft
wwg = heeft gevonden
ond = hij
lv = wie/wat heeft hij gevonden?

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 7 - Quizvraag

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 8 - Quizvraag

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 9 - Quizvraag

Welke vraag kun je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 10 - Open vraag

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Klopt dit?

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
nee
B
ja

Slide 12 - Quizvraag

Aan het werk
Opdracht 1: noteer de pv, ow, wg en lv

Maak opdracht 2, 3, 4
Kijk je werk na. 

Makkelijk? Maak opdracht 5

Slide 13 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 15 - Open vraag

Waar wil je nog uitleg over?

Slide 16 - Open vraag