Nederlands H4 Verkleinwoorden
1 / 27
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'
Hem geef ik niets.
Hem geef ik niets.
Slide 5 - Open vraag
Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'
Rojda heeft het mij toch verteld.
Rojda heeft het mij toch verteld.
Slide 6 - Open vraag
Typ het juiste verwijswoord.
Wil je jou/jouw auto even goed parkeren?
Wil je jou/jouw auto even goed parkeren?
Slide 7 - Open vraag
kies het juiste verwijswoord.
Ik heb jou/jouw nog nooit gesproken.
Ik heb jou/jouw nog nooit gesproken.
Slide 8 - Open vraag
Kies het juiste verwijswoord.
Wil je [jou|jouw] fiets even weg zetten?
Wil je [jou|jouw] fiets even weg zetten?
Slide 9 - Open vraag
Noteer het juiste verwijswoord:
Nu is het jou/jouw beurt!
Nu is het jou/jouw beurt!
Slide 10 - Open vraag
Noteer het juiste verwijswoord:
Ik wil graag even bij je/jouw langskomen.
Ik wil graag even bij je/jouw langskomen.
Slide 11 - Open vraag
Slide 12 - Tekstslide
Wat zijn verkleinwoorden??
Slide 13 - Woordweb
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Link
Verkleinwoord met PJE
Verkleinwoord met TJE
boom
telefoon
broer
riem
film
raam
tafel
haar
Slide 17 - Sleepvraag
Sleep de uitgangen naar het juiste woord om er een verkleinwoord van te maken.
scherm
snoep
scooter
pizza
rekening
-atje
-tje
-etje
-pje
-je
Slide 18 - Sleepvraag
Noteer het verkleinwoord:
brug
Slide 19 - Open vraag
Noteer het verkleinwoord:
auto
Slide 20 - Open vraag
Noteer het verkleinwoord:
ketting
Slide 21 - Open vraag
Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje
Slide 22 - Quizvraag
Een verkleinwoord is altijd een ..... ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord
Slide 23 - Quizvraag
Verkleinwoorden
A
laatje
B
ladetje
