3M Formatieve toets voca 3, Futur en bijvoeglijk naamwoord VERSIE 2

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Het bijvoeglijk naamwoord

C'est une ......... fille (KLEIN)

1. c'est une petit fille
2. c'est une petits fille
3. c'est une petites fille
4. C'est une petite fille

C'est une ....... idée (slecht)

1. C'est une mauvais idée
3. C'est une mauvaises idée
4. C'est une mauvaise idée

C'est une chambre_____(zwart)

1. C'est une chambre noire
2. C'est une chambre noirs
3. C'est une chambre noir
4. C'est une chambre noires

Een grote auto
Une ........ voiture (sportief)

1. sportif
2. sportieve

Zij heeft blond haar

1. Elle a les cheveux blonde
2. Elle a les cheveux blond
3. Elle a les cheveux blondes
4. Elle a les cheveux blonds

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
Neem de hele zin over:
C'est un sport.......... (gevaarlijk)
Eindig zonder punt

Wat is de juiste vertaling?
Een oude vrouw

1. Une vieux femme
2. une vieilles femme
3. une vieille femme
4. un vieille femme

1 C'est un joli appartement

2 Ses chansons (vmv) sont nouvelles. 

3 C'est une vieille ville. 

4 Tu as une bonne idée.

5 Ici, il y a des profs marrants,

6 Elle est une fille sportif. 

7 J'ai une soeur nerveux.

PLAATS van het bijvoeglijk naamwoord : Is de zin goed of fout? Sleep de ster achter de zin naar het goede vak.

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.

J'ai une cousine _________ [mooi]
Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.

C'est une matière _____________ ? [facile]
Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.

C'est une langue_____ [difficile]
Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.

Vous avez une _______ maison . [grand]
Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.

Elles sont des filles ________. [sportif]
Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.

Oh là là! C’est une _______ soupe! [ bon]
Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.

Une ____ montagne (mooi)
Noteer de hele zin zonder punt

1 Il y a deux _____________ garçons dans la classe.  (dik)       -->  

2 Vous arrivez dans une  zone _____. (gevaarlijk)                -->             

3 J'ai reçu un _____________ cadeau de ma copine. (klein)    -->  

4 Ce sont des pulls pour des _____________ hommes. (jong)  -->  

5 Tu préfères les  robes _________? (zwart)                             -->  

6 Fabienne est une _____________ fille.  (Italiaans)                           -->  

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord : Sleep het woord naar de juiste zin. 

gros

dangereuse

italienne

noires

petit

jeunes

Le futur simple - heel ww + uitgang van avoir. 

Let op uitzonderingen: avoir, être en aller! Deze hebben een eigen stam. 

Ik zal maken

Hij zal eten

On choisira

Wij zullen zijn

Zij zullen vinden

Je ferai

Il mangera

Men zal kiezen

Nous serons

Ils trouveront

Futur simple
Enseigner: nous
Noteer ook nous in je antwoord

futur simple
faire: tu
Noteer ook tu in je antwoord

Vous(avoir - futur simple)
Noteer ook vous in je antwoord

Gebruik de futur simple
elle [contacter]
Noteer ook elle in je antwoord

Gebruik de futur simple
elles [aimer]

Bonjour!

We gaan nu kijken hoe goed je de voca kent van H3. 

FN-NF.

Bon courage, 

Engracia

la journée

1. de dag
2. de middag
3. de nacht
4. de ochtend

in de derde

1. en sixième
2. en cinquième
3. au collège
4. en troisième

également

1. wat
2. ook
3. mogelijk
4. lachen

grappig

1. enthousiaste
2. motivé
3. marrant
4. énervé

la matière

1. de mentrix
2. het schoolvak
3. de les
4. de pauze

natuurkunde

1. l'histoire
2. la géographie
3. la physique
4. la chimie

het bijbaantje

1. l'argent de poche
2. le petit boulot
3. le salaire
4. le métier

Super, j'ai un billet d'entrée/une lettre au concert.

1. un billet d'entrée
2. une lettre
3. **
4. **

La formation/la destination du vol est l'aéroport Schiphol.

1. la formation
2. la destination
3. **
4. **

C'est ___ (moeilijk), le vocabulaire du chapitre 3!
Vertaal het woord tussen haakjes in het Frans

L'étudiant va choisir une bonne (formation), c'est sûr.
Vertaal het woord tussen haakjes in het Frans.

Ils préfèrent___ (reizen) aux pays chauds comme la Grèce et l'Espagne.
Vertaal het woord tussen haakjes in het Frans

Je vais envoyer (une lettre) à ma tante au Maroc.
Vertaal het woord tussen haakjes in het Nederlands.

Mon copain et moi, on se voit (tout à l'heure) en ville.
Vertaal het woord tussen haakjes in het Nederlands.

In de volgende dia zie je een sleepvraag. 

Maak de juiste combinaties. 

De woorden hebben een verband met elkaar.   (kan een tegenstelling zijn, een voorbeeld of een synoniem)

Succes!

Tekst

le petit boulot

car

voyager

L'hôpital

difficile

Exemple d'une langue

l'emploi

la destination

facile

l'anglais

le médecin

à cause de

In de volgende dia zie je een sleepvraag. 

Maak de zinnen af. 

Succes!

Tekst

Tu est fort(e) ....

Quelle est..

Je choisirai..

Je suis en troisième..

Qu'est-ce que tu n'aime pas...

Tu es..

en quelle classe?

en quoi?

le français, l'économie et la musique. 

au collège Huizermaat. 

ta matière préférée?

au collège?

1. Welk(e) onderdeel/onderdelen ging/gingen goed?
2. En, wat ging minder goed?
3. Welk cijfer denk je te hebben gehaald?