1.3 Heb je geld nodig om te ruilen?

1.3 Heb je geld nodig om te ruilen?
Doelen:
Je kunt het verschil tussen directe en indirecte ruil uitleggen.
Je kunt de functies van geld noemen.
Je kunt het ontstaan van geld beschrijven.
Je kunt de randvoorwaarden van het geldsysteem beschrijven.
Je kunt rekenen met procentuele stijging/daling en indexcijfers.

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1.3 Heb je geld nodig om te ruilen?
Doelen:
Je kunt het verschil tussen directe en indirecte ruil uitleggen.
Je kunt de functies van geld noemen.
Je kunt het ontstaan van geld beschrijven.
Je kunt de randvoorwaarden van het geldsysteem beschrijven.
Je kunt rekenen met procentuele stijging/daling en indexcijfers.

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht.
  • Lezen bladzijde 18  t/m 20.
  • Na het lezen van deze bladzijde krijg je aan aantal vragen over deze theorie. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van directe ruil?
A
Fruit ruilen tegen groente
B
Kleding verkopen op de markt
C
een auto kopen
D
Kleding verkopen op marktplaats

Slide 3 - Quizvraag

Welk middel past niet bij
de 3 functies van geld?
A
Rekenmiddel
B
Betaalmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 4 - Quizvraag

Giraal geld zijn.
A
munten
B
bankbiljetten
C
geld op je betaalrekening
D
chartaal geld

Slide 5 - Quizvraag

Met fiduciair geld wordt bedoeld...
A
dat het geen vals geld is
B
het vertrouwen dat iedereen de waarde accepteert
C
het vertrouwen dat iedereen betaalt
D
dat je hoopt dat het betalen goed gaat

Slide 6 - Quizvraag

Wat bedoelt men met de intrinsieke waarde van geld?
A
het bedrag dat op het muntje of biljet staat
B
de waarde van het materiaal waarvan het geld gemaakt is
C
de koopkracht
D
de inflatie

Slide 7 - Quizvraag

Maken opdracht 31, 32, 33, 35 t/m 39
Je kunt het verschil tussen directe en indirecte ruil uitleggen.
opdracht 31
 Je kunt de functies van geld noemen.
Opdracht 32,33
Je kunt het ontstaan van geld beschrijven.
Je kunt de randvoorwaarden van het geldsysteem beschrijven.
Opdracht 35,36
De waarde van geld kennen
Opdracht 37,38,39

Slide 8 - Tekstslide

Nakijken bespreken opdracht 39
De rest zelf nakijken!

Slide 9 - Tekstslide

Doelen
Je kunt uitleggen wat inflatie betekent en een procentuele stijging of daling berekenen
Je kunt rekenen met indexcijfers.

Slide 10 - Tekstslide

Om deze doelen te bereiken
  • Kun je de filmpjes bekijken die in de lessonup les staan. Deze les heb ik met jullie gedeeld.
  • Kun je de tekst in het boek lezen.
  • Moet je de volgende opdrachten maken. opdr 40 t/m 46

Slide 11 - Tekstslide

Informatie bij kijken van het filmpje
  • Het filmpje kijken tot 3 minuut 50 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

informatie bij kijken filmpje
  • kijken van 3 minuut 45 tot en met 5 minuut 15.
  • Kijken van 6 minuut 43 tot en met 7 minuut 35 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Maken opdrachten
  • Opdracht 40 t/m 46

Slide 16 - Tekstslide

Bespreken opdrachten 40,43,46

Slide 17 - Tekstslide