3D Mittwoch, den 17. April 2024 K5 grammatik K5 und 4

Zukunft
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zukunft

Slide 1 - Tekstslide

Mittwoch, den 17. April 2024 
  • Willkommen
  • Was bedeuten diese Sätze????
  • Ziele
  • Sprachmittel
  • Grammatik Kapitel 4: der- und ein-Gruppe
  • Hausaufgaben Woche 16
  • Zum Schluss

Slide 2 - Tekstslide

Was bedeuten diese Sätze?
Leseverstehen => laatste toetsweek!

Slide 3 - Tekstslide

Ziele
  • Du kannst starke Verben mit a und e im Stamm in Präsens anwenden.
  • Du kannst die der- und ein-Gruppe anwenden.
  • Du kannst Fragen über die Zukunft stellen und diese beantworten.

Slide 4 - Tekstslide

Sprachmittel Seiten 74-75
Aufgabe 33: Gespräche führen
  • Selbständig machen in deinem Heft!!
  • Fertig: Lernen Sprachmittel StudyGo, Lernliste slim stampen, slim stampen Grammatik
  • Besprechen Aufgabe 33

Aufgabe 35: Berufe raten
  • Selbständig
  • Schreibe die Berufe auf!!!
  • Fertig: Lernen Sprachmittel StudyGo, Lernliste slim stampen, slim stampen Grammatik
  • Besprechen Berufe Aufgabe 35
timer
1:00

Slide 5 - Tekstslide

Grammatik Kapitel 4
der- und ein-Gruppe
Näher erklären + verteilen Informationen 

Slide 6 - Tekstslide

Stappenplan Kapitel der- en ein-Gruppe
  1. Wat is het lidwoord? (regels der die das, Lernliste Kapitel 4)
  2. Heb ik te maken met de der- of met de ein-Gruppe?
  3. Zit er een voorzetsels 3e of 4e naamval in de zin?
  4. Zit er een werkwoord 3e naamval in de zin?
  5. Nee, dan zinnen ontleden:
  • onderwerp
  • lijdend vw
  • meewerkend vw: Zet aan wie of voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
Eventueel vertalen van lidwoorden, een, geen, bezittelijk vnw.

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsels 4e naamval
bis              tot
durch        door
für               voor
gegen        tegen
ohne           zonder
um               om
entlang      langs (evenwijdig)
Voorzetsels 3e naamval
mit           met
nach        naar
bei            bij
seit           sinds
von           van
zu              naar (bij personen)
aus            uit

Slide 8 - Tekstslide

Volgorde zinsontleding:
1. Zoek de persoonsvorm (pv).
2. Zoek het onderwerp (o).
3. Zoek het gezegde (gez.)
4. Zoek het lijdend voorwerp (lv).
5. Zoek het meewerkend voorwerp:
Zet Aan wie / Voor wie voor het onderwerp, gezegde en eventuele lijdend voorwerp.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp in een zin? Welke vraag stel je?
- Wie (wat) + persoonsvorm?

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.


Slide 10 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
1. Zoek het onderwerp
2. Stel de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
3. Antwoord op deze vraag → het lijdend voorwerp

Slide 11 - Tekstslide

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp (mv)?
1. Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
2. Zet aan wie of voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
3. Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
4. In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten. 

Slide 12 - Tekstslide

Machen Aufgaben ein- der Gruppe           Seite 28
Machen Aufgaben 20 t/m 22


timer
1:00

Slide 13 - Tekstslide

Hausaufgaben Woche 16
L Lernliste Seite 88 helemaal
L Lernliste Seite 89 helemaal D->NL
L Grammatik A und B Seite 90 + Kopie

M Aufgaben 10 und 11 Seite 59
M Aufgaben 24 t/m 27 Seiten 70-71

Examenidiom + Examen vragen StudyGo

Slide 14 - Tekstslide

Zum Schluss

Slide 15 - Tekstslide

Nachsehen Aufgaben Woche 16



Examenidiom + Examen vragen StudyGo

Slide 16 - Tekstslide

Sprachmittel Seiten 74-75
Aufgabe 34: Fragen stellen
  • Arbeite zu zweit
  • Stellt einander abwechselnd eine Frage un beantwortet sie
  • Siehe Tabelle, benutze diese Stichwörter
  • Fertig: Lernen Sprachmittel StudyGo, Lernliste slim stampen, slim stampen Grammatik
  • Besprechen Aufgabe 34

Aufgabe 35: Berufe => Wer ist das?
  • Erklärung Aufgabe (zu zweit arbeiten)
  • Hilfsmittel: Aufgabe 34, Sprachmittel Seiten 73 +91, Lernliste Seiten 89-90
  • Besprechen Aufgabe 35.


timer
1:00

Slide 17 - Tekstslide

Sprachmittel StudyGo
Selbstständig üben

timer
1:00

Slide 18 - Tekstslide

Lernliste   Seiten 88-89
Abfragen!!!

timer
1:00

Slide 19 - Tekstslide

timer
1:00

Slide 20 - Tekstslide

timer
1:00

Slide 21 - Tekstslide

Grammatik Kapitel 5
  • Wat zijn sterke werkwoorden? 
  • Bij welke persoonlijke voornaamwoorden veranderd er iets in de stam bij sterke ww?
  • Wat is de standaardregel bij sterke ww met e in stam?
  • Noem uitzonderingen?
  • Wat gebeurt er bij sterke ww met een a in de stam?
  • Welke sterke ww horen ook bij regel met a in de stam?

Slide 22 - Tekstslide

Grammatik: starke Verben
  • Wat zijn sterke werkwoorden?
  • Sterke werkwoorden met een e of a in de stam.
  • Alleen bij du / er / sie / es / man verandert er iets in de stam!!!!

Slide 23 - Tekstslide

Vervoegen sterke werkwoorden o.t.t.:
Bij sterke werkwoorden met een e in de stam verandert de stam bij de volgende persoonlijke vnw:
  • du/er/sie/es/man -> i   of   ie  
  • è uitspraak -> i
  • ee uitspraak -> ie
  • maar ook hier uitzonderingen!!!

Slide 24 - Tekstslide

Aandachtspunten:
Sterke werkwoorden met e in stam:
  1. gehen, stehen en bewegen -> geen i/ie wissel
  2. nehmen -> bij du/er/sie/es/man: h wordt m -> du nimmst/er/sie/es nimmt
  3. geben -> i niet ie
  4. treten -> bij du er/sie/es/man: uitgang anders dan bij werkwoorden met stam op d of t     treten -> i niet ie
       du trittst  
       er/sie/es/man tritt

Slide 25 - Tekstslide

Sterke werkwoorden met a in stam
Bij sterke werkwoorden met een a in de stam verandert de stam bij de volgende persoonlijke vnw:    -> du/er/sie/es/man -> ä

Aandachtspunten:
  • bij laufen en stoßen geldt dezelfde regels als hierboven
  • bij du er/sie/es/man: uitgang anders dan bij werkwoorden met stam op
       d of t   
       du hältst                   er/sie/es/man hält

Slide 26 - Tekstslide