Spelling les 2

Deze les:
  1. Taalvoutjes
  2. Spelling bijspijkeren:
    - Werkwoordspelling
    - Meervoud zelfstandig naamwoord
    - Bijvoeglijk naamwoord
  3. Vragen?
  4. Weektaak  bespreken
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Deze les:
  1. Taalvoutjes
  2. Spelling bijspijkeren:
    - Werkwoordspelling
    - Meervoud zelfstandig naamwoord
    - Bijvoeglijk naamwoord
  3. Vragen?
  4. Weektaak  bespreken

Slide 1 - Tekstslide

Taalvoutjes

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Persoonsvorm?
Anne loopt door het bos.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Anne loopt door het bos.
A
Anne
B
loopt
C
door het bos
D
het bos

Slide 5 - Quizvraag

Werkwoordspelling
Persoonsvorm?
Anne loopt door het bos.

Wat kun je doen om de persoonsvorm te vinden?



Slide 6 - Tekstslide

Wat kun je doen om de persoonsvorm te vinden?

Slide 7 - Open vraag

Werkwoordspelling
Persoonsvorm?
Anne loopt door het bos.

Wat kun je doen om de persoonsvorm te vinden?
- Tijd veranderen
- Getal veranderen
- Vraagzin maken: let op werkwoord!


Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Persoonsvorm tegenwoordige tijd

enkelvoud stam                                ik loop, loop ik? loop je?
enkelvoud stam + t                          jij/u loopt, hij/zij/het loopt
meervoud hele werkwoord         wij lopen, jullie lopen, zij lopen


Slide 9 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Persoonsvorm verleden tijd

Wat is het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden?


Slide 10 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden?
A
Sterke ww veranderen niet in de vt, zwakke wel
B
Sterke ww veranderen wel in de vt, zwakke niet

Slide 11 - Quizvraag

Werkwoordspelling
Persoonsvorm verleden tijd

Sterke werkwoorden: klankverandering in vt
  • ik zwem - ik zwom

Zwakke werkwoorden: klank blijft gelijk in vt      ('t ex-kofschip)
  • ik fiets - ik fietste


Slide 12 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Pv verleden tijd en voltooid deelwoord:  't ex-kofschip

Als de stam eindigt op een van de medeklinkers uit 
’t ex-kofschip  schrijf je stam +te(n). Anders schrijf je +de(n).

Verbazen - verbaz - ik verbaasde / ben verbaasd
Fietsen - fiets - ik fietste / heb gefietst



Slide 13 - Tekstslide

De kinderen ___ (lachen) toen hij weer eens had ___ (morsen).
A
lachte gemorst
B
lachte gemorsd
C
lachten gemorst
D
lachten gemorsd

Slide 14 - Quizvraag

Meervoud zelfstandig nmw
  • Woorden op -en  =  +ën    -    zee/zeeën
  • Woorden op -ie met klemtoon =  +ën     - melodie/melodieën
  • Woorden op -ie zonder klemtoon =  +"n   bacterie/bacteriën

Slide 15 - Tekstslide

Meervoud zelfstandig nmw
  • Woorden op -en  =  +ën    -    zee/zeeën
  • Woorden op -ie met klemtoon =  +ën     - melodie/melodieën
  • Woorden op -ie zonder klemtoon =  +"n   bacterie/bacteriën
  • (Apostrof) 's na klinkers en y met medeklinker ervoor: oma/oma's, baby/baby's
  • Sommige woorden twee meervouden: secondes/seconden, musea/museums

Slide 16 - Tekstslide

Maak het meervoud van:
spray, hobby, radio, idee, porie, knie

Slide 17 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord
  • Stoffelijk
  • Bnw van voltooid deelwoord

Slide 18 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Stoffelijk
Stoffelijk = eindigen op -en
Let op: nieuwe stoffen zonder -en

de wollen trui, het gouden horloge
een aluminium bord, de plastic tas 

Slide 19 - Tekstslide

Kies het goede antwoord:
A
katoenen broek, zilveren armband, polyesteren shirt
B
katoene broek, zilvere armband, polyestere shirt
C
katoenen broek, zilver armband, polyesteren shirt
D
katoenen broek, zilveren armband, polyester shirt

Slide 20 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord
Bnw van voltooid deelwoord
Vdw op -en = zelfde bnw 
  • Het vlees is aangebakken - het aangebakken vlees


Slide 21 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Bnw van voltooid deelwoord
Vdw op -en = zelfde bnw 
  • Het vlees is aangebakken - het aangebakken vlees

Vdw op -t of -d = +e   en zo kort mogelijk! Let op uitspraak.
  • De bedrag is besteed    -  het bestede bedrag
  • De banaan is geplet       -  de geplette banaan

Slide 22 - Tekstslide

Vul de goede woorden in:
de (verkleden) kinderen,
de (braden) kip, het (verwoesten) huis

Slide 23 - Open vraag

Stel hier je vraag over deze theorie of afgelopen theorie:

Slide 24 - Open vraag

Weektaak:
Zie planner op It's.

Slide 25 - Tekstslide