6-10-2023

Kapitel 4 - Luzern
Zwitserland (= die Schweiz) leren kennen!

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 4 - Luzern
Zwitserland (= die Schweiz) leren kennen!

Slide 1 - Tekstslide

der Unterrichtsplan


-Rückblick
- Lektion 2 Aufg. 1,2,3, 4 und 7 korrigieren
Kapitel 4 Lektion 2 Aufg. 8 bis einschl. 10
Lektion 3
Aufg. 1 bis einschl. 3


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen (= Lernziele)
Je kunt het voltooid deelwoord van het zwakke werkwoord juist toepassen
Je kunt de voltooid deelwoorden van de werkwoorden haben en sein juist toepassen.
Je kunt de sporten vertalen naar het Duits

Slide 3 - Tekstslide

Tekst
Rückblick

* Spaß
* stören
* Spiel
* Strand
* schwitzen
* schlafen

Slide 4 - Tekstslide

 het voltooid deelwoord

Slide 5 - Tekstslide

Mhhh....... wat is eigenlijk het voltooid deelwoord?

Slide 6 - Tekstslide

Kijk naar de onderstaande zinnen
Ik heb brood gegeten.
Piet heeft een vuurtje gestookt.
Saskia heeft de fiets gemaakt.
Jan is naar Enschede gegaan.

Slide 7 - Tekstslide

Ahhh ik weet het al......
Als je wil vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin. Voltooid betekent dat iets af is.
Dus je vertelt iets in de verleden tijd. 

Slide 8 - Tekstslide

 Hoe maak je een voltooid deelwoord in het Duits?

Slide 9 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
  • ge + stam + t
  • gewohnt
  • gespielt
  • eindigt altijd op -t

Slide 10 - Tekstslide

Als er een voltooid deelwoord in een zin staat, 
gebruik je ook altijd een vorm van het werkwoord 
haben of sein.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

werkwoord haben
ich habe
du hast
er/sie/es hat
wir haben
ihr habt
sie/Sie haben
werkwoord sein
ich bin
du bist
er/sie/es ist
wir sind
ihr seid
sie/Sie sind

Slide 13 - Tekstslide

(Jij bent) 15 geworden.
A
Du hast
B
Er hat
C
Du bist
D
Er ist

Slide 14 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord van de werkwoorden haben en sein moet je uit je hoofd leren!
haben --> gehabt= gehad
sein -->  gewesen= geweest
Bijvoorbeeld: Ich bin in Berlin gewesen.
Ich habe Bauchschmerzen gehabt. 

Slide 15 - Tekstslide

    

                          Hausaufgaben: Kapitel 4 Lektion 2                                  Aufg. 8 bis einschl. 10
                          Lektion 3 Aufg. 1 bis einschl. 3. machen
                          Leren Gram B blz. 18 Leren Lernbox                                  Lektion 3 NL --> DU









Slide 16 - Tekstslide

(Hij heeft) essen gekocht.
A
Du hast
B
Er hat
C
Du bist
D
Er ist

Slide 17 - Quizvraag