Formuleren H5 2023-2024

Formuleren
In een aantal lessen behandelen we het hoofdstuk 'Formuleren' uit Nieuw Nederlands (p. 226-263). Je krijgt uiteindelijk een toets over het hoofdstuk 'Formuleren' (Cursus 7) en het hoofdstuk 'Spelling'. (Cursus 8).
1 / 71
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 71 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 7 videos.

Onderdelen in deze les

Formuleren
In een aantal lessen behandelen we het hoofdstuk 'Formuleren' uit Nieuw Nederlands (p. 226-263). Je krijgt uiteindelijk een toets over het hoofdstuk 'Formuleren' (Cursus 7) en het hoofdstuk 'Spelling'. (Cursus 8).

Slide 1 - Tekstslide

1-Congruentiefout/ incongruentie (p. 237)
Congruentie = 
enkelvoudig onderwerp -> enkelvoudige persoonsvorm
meervoudig onderwerp -> meervoudige persoonsvorm
Fouten hierbij = incongruentie

Bekijk het filmpje met uitleg.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Voorbeelden incongruentie
De media heeft iets naars gepubliceerd.
(de media = meervoud; heeft = enkelvoud)
 = INCONGRUENTIE
De klas hebben dat leuk georganiseerd!
(klas = enkelvoud; hebben = meervoud)
= INCONGRUENTIE

Slide 4 - Tekstslide

2 Zinsbouw p. 252/253
2a- Zinsopbouw
2b-Bedrijvende en lijdende zinnen
2c-foutieve inversie

Slide 5 - Tekstslide

2A- Zinsopbouw

Filmpje uit Noordhoff kijken 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Varieer in zinsopbouw met O, P en A
Zinsopbouw = de volgorde van zinsdelen in een zin

Om je tekst aantrekkelijk te maken, kun je de volgorde van de zinsdelen aanpassen.

We gebruiken tijdens formuleren de zinsdelen O, P en A.

Slide 8 - Tekstslide

Varieer in zinsopbouw met O, P en A
  • O = onderwerp
  • P = persoonsvorm
  • A = ander zinsdeel (bijvoorbeeld een lv, bwb, mv)
De volgordes OPA, APO, POA en PA komen voor.

Voorbeelden (PA, altijd gebiedende wijs! Geen onderwerp)
Zou je willen zitten? (P - O- A, deze volgorde is altijd een vraagzin!)
Ik wil graag dat je gaat zitten. (O - P - A)
Gisteren vroeg ik je om te gaan leren voor de toets. (A - P - O)

Slide 9 - Tekstslide

2b-Bedrijvende en lijdende zinnen (p. 253)

Slide 10 - Tekstslide

Bedrijvende zinnen (actief)

De Kerstman brengt vanavond de cadeautjes.


Bedrijvende zin!

Het onderwerp is actief. 

Het onderwerp DOET iets. 



Slide 11 - Tekstslide

Lijdende zinnen (passief)

De cadeautjes worden vanavond door de Kerstman gebracht. 


Lijdende zin!

Het onderwerp is passief. 

Het onderwerp DOET niets. 

Er WORDT iets met het onderwerp

gedaan. 



Slide 12 - Tekstslide

Lijdende zinnen
Hoe herken je dus een lijdende zin:
1. Onderwerp doet niets, er wordt iets met het onderwerp gedaan. 
2. Er is een door-bepaling of je kunt die erbij denken.
3. Er staat altijd een vorm van zijn/worden + VD in de zin. 

Slide 13 - Tekstslide

Lijdende zinnen

Kijk eens naar de volgende zin:

De cadeautjes worden vanavond gebracht. 


Nu staat er niet DOOR wie ze worden gebracht. Ook dit is een lijdende zin, want je kunt er een DOOR-BEPALING achter denken. 

De cadeautjes worden vanavond gebracht. (door de Kerstman)







Slide 14 - Tekstslide

Lijdende vorm
Wanneer gebruik je de lijdende vorm?
1. Als je handelende persoon niet kent of als het voor de hand ligt wie de handelende persoon is. 
2. Als je de handelende persoon niet wil noemen.
3. Als je voor afwisseling wil zorgen. 

Een tekst bestaat uit beide vormen. Wissel lijdende en bedrijvende zinnen af, zodat je tekst prettig leest. Het voelt persoonlijker, dan als je alleen lijdende vormen gebruikt. 

Slide 15 - Tekstslide

2c-foutieve inversie (p. 252)
Bekijk het filmpje over onjuiste inversie op de volgende pagina. 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Inversie 
In een niet-vraagzin is de volgorde meestal:
Onderwerp – persoonsvorm – andere zinsdelen
Bijvoorbeeld: We krijgen morgen misschien studieverlof.

Als je in een zin het onderwerp na de persoonsvorm zet, dan spreken we van inversie.
Bijvoorbeeld: Morgen krijgen we misschien studieverlof.


Slide 18 - Tekstslide

Inversie
Inversie mag alleen in de volgende gevallen:
- als de hoofdzin een vraagzin is;
- als de hoofdzin begint met een ander zinsdeel dan het onderwerp;
- als een samengestelde zin begint met een bijzin.

Slide 19 - Tekstslide

Goede inversie

Een inversie is de omgekeerde volgorde van het onderwerp en de persoonsvorm in de zin. 
Je mag alleen inversie gebruiken als:
-
de zin met een zinsdeel begint dat geen onderwerp is. -> Gisteren hebben we een ijsje gegeten.
-
de zin een vraagzin is ->Beginnen we volgende week met ons project?
-
de zin met een bijzin begint. (samengestelde zin) ->Als iedereen op zijn stoel zit, beginnen we met de presentatie.

Slide 20 - Tekstslide

Foutieve inversie
Een foutieve inversie ontstaat vaak bij samengestelde zinnen.
* Vorige week was hij ziek en we zijn daarom nog niet klaar met de opdracht.

Slide 21 - Tekstslide

Foutieve inversie
Fout: Gisteren hebben we wiskunde geoefend en gaan we vandaag oude biologie-examens maken.
Goed: Gisteren hebben we wiskunde geoefend en vandaag gaan we oude biologie-examens maken.
 
Fout: De leerling zat nog maar net in de examenzaal of kreeg hij een enorme hoestbui.
Goed: De leerling zat nog maar net in de examenzaal of hij kreeg een enorme hoestbui.


Slide 22 - Tekstslide

3-Dubbelop- stijlfouten (p. 229)
  1. storende woordherhaling (p. 229)
  2. foutieve tautologie (p. 229)
  3. foutief pleonasme (p. 229)
  4. contaminatie (p. 230)  
  5. dubbele ontkenning (p. 230) 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Tekstslide

Tautologie
Er wordt met twee verschillende woorden (=synoniemen) precies hetzelfde benoemd. 
Vaak zijn behoren de twee veschillende woorden tot dezelfde woordsoort.

Bijvoorbeeld -> Zij wilden naar huis, maar het probleem was echter dat de trein niet reed.

Slide 26 - Tekstslide

Pleonasme
Een eigenschap/ kenmerk uit het kernwoord wordt apart vermeld.
Vaak heb je te maken met de combinatie van bijvoeglijk
naamwoord en zelfstandig naamwoord.

Bijvoorbeeld ->witte sneeuw

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

4- Foutieve beknopte bijzin (p. 243)

Een beknopte bijzin is een bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm. Het 'denkbeeldige' onderwerp van de beknopte bijzin moet wel hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. 

Bekijk het filmpje met uitleg.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin?

Slide 32 - Open vraag

Beknopte bijzinnen
In een gewone bijzin staat een persoonsvorm en een onderwerp. 
Een kenmerk van een beknopte bijzin is, dat er geen persoonsvorm en geen onderwerp in de zin staat. 

Slide 33 - Tekstslide

Voorbeeld (beknopte) bijzin (1)
Normale bijzin: 
Terwijl ze aan hun ijsje likten, slenterden de meisjes door de winkelstraat. 

Bijzin: Terwijl ze aan hun ijsje likten --> likten = pv en ze = ow

Slide 34 - Tekstslide

Voorbeeld (beknopte) bijzin (2)
Beknopte bijzin: 
Likkend aan hun ijsjes, slenterden de meisjes door de winkelstraat. 

Beknopte bijzin: Likkend aan hun ijsjes --> er is geen pv en geen ow 

Slide 35 - Tekstslide

Beknopte bijzin
In plaats van de persoonsvorm bevat een beknopte bijzin: 
- een voltooid deelwoord
- een onvoltooid deelwoord
- te + infinitief (het hele werkwoord)

Slide 36 - Tekstslide

Beknopte bijzin met voltooid deelwoord 
Afgeleid door een reclamebord, botste ik tegen een stilstaande auto. 
Beknopte bijzin: Afgeleid door een reclamebord --> afgeleid is een voltooid deelwoord.
Er is geen persoonsvorm en geen onderwerp 

Slide 37 - Tekstslide

Beknopte bijzin met een onvoltooid deelwoord
Op zijn rug in de hangmat liggend, las Achmed een tijdschrift. 
Beknopte bijzin: Op zijn rug in de hangmat liggend --> liggend is een onvoltooid deelwoord. 
Er is geen persoonsvorm en geen onderwerp 

Slide 38 - Tekstslide

Beknopte bijzin met te + infinitief 
De vrienden spraken af hun eerste loon te besteden aan een feestje. 
Beknopte bijzin: hun eerste loon te besteden aan een feestje -> te besteden = te + infinitief.
Er is geen persoonsvorm of onderwerp 

Slide 39 - Tekstslide

Een beknopte bijzin mag alleen beknopt zijn als het onderwerp uit de hoofdzin overeenkomt met het onderwerp dat eigenlijk in de beknopte bijzin moet staan. 
Afgeleid door een reclamebord, botste ik tegen een stilstaande auto. 
Wie was afgeleid door een reclamebord? 'Ik' en 'ik' is ook het onderwerp van de hoofdzin. Het verzwegen onderwerp van de beknopte bijzin en het onderwerp van de hoofdzin komen overeen. 

Slide 40 - Tekstslide

Op zijn rug in de hangmat liggend, las Achmed een tijdschrift. 
Wie lag in de hangmat? --> Achmed. 
Achmed is ook het onderwerp van de hoofdzin, dus het komt overeen met het verzwegen onderwerp van de beknopte bijzin. 


De vrienden spraken af hun eerste loon te besteden aan een feestje. 
Wie besteden hun eerste loon aan een feestje? --> De vrienden. De vrienden is ook het onderwerp van de hoofdzin, dus dat komt overeen met het verzwegen onderwerp van de beknopte bijzin.  

Slide 41 - Tekstslide

Foutieve beknopte bijzin
Na een uur gewinkeld te hebben / sloten de eerste zaken reeds hun deuren.
Beknopte bijzin= Na een uur gewinkeld te hebben -> geen ow en geen pv
Verzwegen onderwerp in de beknopte bijzin-> de eerste zaken
Klopt niet! 
Nadat de mensen een uur hadden gewinkeld/ sloten de eerste zaken reeds hun deuren.
Na een uur gewinkeld te hebben / zagen we dat de eerste zaken reeds hun deuren sloten.


Slide 42 - Tekstslide

5-Verwijsfouten (p. 232)
In de theorie van paragraaf 2  worden fouten met verwijswoorden behandeld.
Het is belangrijk dat je het juiste verwijswoord kiest en dat het duidelijk is waarnaar het verwijswoord verwijst.

Bekijk nu eerst het filmpje.

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Video

mannelijk, vrouwelijk of onzijdig  

de
-woorden: mannelijk of vrouwelijk
het-woorden: onzijdig 


Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Dus
De overheid zorgt goed voor haar werknemers.

Ik hou deze radio tot hij het niet meer doet. 

Slide 47 - Tekstslide

Let op!
Namen van landen, steden en clubs zijn 'het' woorden (onzijdig).
Ook verkleinwoorden zijn 'het' woorden.

Ajax deed gisteren goed zijn best.




Slide 48 - Tekstslide

Let op!
Aan sommige de-woorden kun je aan de uitgang zien dat ze vrouwelijk zijn:

-heid (minderheid)
-nis (geschiedenis)
-ing (beweging)
-schap (vriendschap)
-te (gewoonte)
-de (waarde)
-ie (politie)




- ij (tovenarij)
-iek (politiek)
-theek (bibliotheek)
-teit (universiteit)
-uur (natuur)
-st (komst, opbrengst, vangst [persoonsvorm + st])

Slide 49 - Tekstslide

Let op!
De-woorden die vrouwelijk zijn:
Het biologische geslacht gaat hier boven het woordgeslacht. Als het bijvoorbeeld over een vrouwelijke minister gaat, is ‘De minister werkt samen met haar staatssecretaris aan het beleid en ze overlegt met haar ambtenaren’ juist (vrouwelijke verwijzingen). Dat minister van oorsprong een mannelijk de-woord is, doet er dan niet toe.

Slide 50 - Tekstslide

die, dit, dat of deze
De-woorden: die of deze

Het-woorden: dit of dat

Slide 51 - Tekstslide

hen of hun 
Na een voorzetsel: hen
Ik heb die bos bloemen aan hen gegeven.
Lijdend voorwerp: hen
Ik heb hen overgeslagen.
Meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel): hun
Ik heb hun die bos bloemen gegeven. 
Gebruik HUN nooit als onderwerp!

Slide 52 - Tekstslide

hen of hun (vervolg)
Als het woord in de zin een bezittelijk voornaamwoord is, dan schrijf je altijd hun. Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Na het bezittelijk voornaamwoord staat altijd een zelfstandig naamwoord.
Dat is hun werkblad. 

Slide 53 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 'wat' i.p.v. 'dat':
  • Na een onbepaald voornaamwoord (alles, niets, iets, het enige)
Dat is alles wat ik er nog van weet. 
  • Bij gebruik van een overtreffende trap
Dit is het mooiste wat ik ooit heb gezien.
  • Wanneer wordt terugverwezen naar een hele zin 
We hebben gisteren hard gewerkt, wat ons een voorsprong opgeleverd heeft.  


Slide 54 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 'wat' i.p.v. 'dat' (vervolg):
  •  Als het antecedent (datgene waar 'wat' betrekking op heeft) niet genoemd is:

Wat die man eet, wil ik graag ook.
  • Na een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord, meestal een overtreffende trap, of na een (rang)telwoord:
Ik zál finishen, al is het het laatste wat ik doe.
Het allereerste wat ik doe als ik thuiskom, is de kat aaien.

Slide 55 - Tekstslide

wie of waar
Personen -> wie
De jongen met wie jij stond te praten. 

Zaken -> waar
De hond waarmee jij aan het wandelen was.
De tas waar jij over struikelde. 

Slide 56 - Tekstslide

onduidelijk verwijzen 
- verwijzen naar iets wat niet in de tekst staat.
Er is een traphekje geplaatst, zodat ze niet van de trap kunnen vallen. 
- een verwijswoord kan betrekking hebben op meerdere antecedenten. 
Het bedrijf is al sinds 1930 in dit prachtige pand gevestigd. 
Het is al ruim 20 jaar in buitenlands bezit.

Slide 57 - Tekstslide

6-Foutieve samentrekking (p. 240)

Als je twee zinnen aan elkaar plakt met 'en' of 'maar', mag je de delen die hetzelfde zijn weglaten. Dat mag alleen als aan drie voorwaarden is voldaan.
                               1. dezelfde betekenis
                               2. dezelfde getal (vorm)
                               3. dezelfde grammaticale functie
Bekijk het filmpje met uitleg.

Slide 58 - Tekstslide

Slide 59 - Video

Samentrekking
Samentrekking = weglaten van woord of woordgroepen die herhaald worden

Hiermee voorkom je overbodige herhalingen in zinnen. 

Een juiste samentrekking kan alleen voorkomen bij nevenschikking . 
Bijv. Ze ging naar de stad en kocht twee paar nieuwe schoenen.
                        hz                                                         hz
en= nevenschikkend voegwoord (verbinden van twee hoofdzinnen/ en, (of), maar, want, dus)



Slide 60 - Tekstslide

Niveau van samentrekking
Woordniveau: als in twee woorden iets wordt herhaald
IJshoorntjes en ijsblokjes: IJshoorntjes en -blokjes

Woordgroepniveau: Als in twee woordgroepjes iets wordt herhaald
Werkloze mannen en werkloze vrouwen: Werkloze mannen en vrouwen

Zinsniveau: een herhaald zinsdeel wordt weggelaten 
Emma is ziek en Emma blijft thuis: Emma is ziek en blijft thuis. (Emma= ow) 

Slide 61 - Tekstslide

Samentrekken gaat vaak fout
Wat is er mis met de volgende zinnen? 
  • De saxofonist stond op het podium en werd een bos bloemen overhandigd.
  • Hier wordt vaak ingebroken en diverse auto's vernield
  • De burgemeester gaf de voorzitter een hand en het kind een glas water.

Slide 62 - Tekstslide

Drie voorwaarden
Om iets weg te laten moet je eerst aan drie voorwaarden voldoen:

De woorden hebben:
1. dezelfde functie (onderwerp, lv, koppelww, enz.)
2. dezelfde betekenis
3. hetzelfde getal (enkelvoud of meervoud)

Slide 63 - Tekstslide

Stappenplan 
  1. Kijk wat er is weggelaten in het tweede deel van de zin.
  2. Bepaal de functie, de betekenis en het getal van het eerste deel.
  3. Bepaal de functie, de betekenis en het getal van het tweede deel. 
  4. Alles hetzelfde? Goede samentrekking. 
  5. Niet? Voeg de ten onrechte weggelaten delen toe.

Slide 64 - Tekstslide

De saxofonist stond op het podium en werd een bos bloemen overhandigd.
1. de saxofonist
2. grammaticale functie= ow/ getal= enkelvoud/ betekenis= iemand die op een saxofoon kan spelen
3. grammaticale functie= mwv/ getal= enkelvoud/ betekenis= iemand die op een saxofoon kan spelen
4. X
5. De saxofonist stond op het podium en haar (de saxofonist) werd een bos bloemen overhandigd.

Slide 65 - Tekstslide

Hier wordt vaak ingebroken en diverse auto's vernield.
1. hier / wordt
2.grammaticale functie= bijwoord/ getal= enkelvoud/ betekenis= plek// grammaticale functie= hww/ getal= enkelvoud/ betekenis= bezig
3.grammaticale functie= bijwoord/ getal= enkelvoud/ betekenis= plek// grammaticale functie= hww/ getal= meervoud/ betekenis= bezig
4. hier= goed//  wordt= fout
5. Hier wordt vaak ingebroken en worden diverse auto's vernield.

Slide 66 - Tekstslide

De burgemeester gaf de voorzitter een hand en het kind een glas water.
1. de burgemeester / gaf
2. burgemeester =>grammaticale functie= ow / getal= enkelvoud/ betekenis= iemand die wettelijk aan het hoofd staat van het bestuur van een gemeente///gaf=> grammaticale functie= hww / getal= enkelvoud/ betekenis= gaf een hand-niet letterlijk -je geeft je hand niet aan een ander-vaste uitdrukking
3. burgemeester=> burgemeester =>grammaticale functie= ow / getal= enkelvoud/ betekenis= iemand die wettelijk aan het hoofd staat van het bestuur van een gemeente/// gaf=> grammaticale functie= hww/ getal= enkelvoud / betekenis= gaf een glas water- letterlijk- je geeft het glas water aan een ander
4.de burgemeester = goed
5. gaf= fout -> De burgemeester gaf de voorzitter een hand en gaf het kind een glas water.

Slide 67 - Tekstslide

7-Losstaand zinsgedeelte (p. 246)

Losstaand zinsgedeelte -> bekijk het filmpje op de volgende pagina.

Slide 68 - Tekstslide

Slide 69 - Video

Formuleren op de toets

Op de toets:
- Noteer de fout en om welke fout het gaat
- Verbeter de zin.

Slide 70 - Tekstslide

Extra oefenen?

-Nieuw Nederlands online
-Cambiumned 
-Oefeningen docent

Slide 71 - Tekstslide