3.7 Spelling les 1 - 1KGT

  • Ga op je vaste plek zitten
  • Pak je leesboek en ga 10 minuten rustig lezen
  • Werkboek A en etui (pen/potlood.) op de hoek van je tafel.
  • Laptop op de hoek van je tafel
3.7  Grammatica
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

  • Ga op je vaste plek zitten
  • Pak je leesboek en ga 10 minuten rustig lezen
  • Werkboek A en etui (pen/potlood.) op de hoek van je tafel.
  • Laptop op de hoek van je tafel
3.7  Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

  • Hoofdstuktoets maandag 29 januari
      - lezen
      - woorden
      - grammatica
      - spelling
Hoofdstuk 3

Slide 2 - Tekstslide

  • afronden paragraaf grammatica
  • start paragraaf spelling


Deze les

Slide 3 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp (lv) in een zin doet niet veel, er wordt door het onderwerp iets meegedaan. Het is eigenlijk altijd een 'ding'.

Je vindt het lijdend voorwerp (lv) door te vragen :
  wat (of wie) + werkwoordelijke gezegde + onderwerp?
Bijvoorbeeld: 
                 O              wg                                   
   | de timmerman | maakt| een mooie kast | 
Wat maakt de timmerman?  Antwoord:  een mooie kast = lijdend voorwerp
3.7 Grammatica
Leertekst Lijdend voorwerp (lv) blz. 249

Slide 4 - Tekstslide

1. Onderstreep de persoonsvorm (pv)                     - Vraagproef
2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg)            - alle werkwoorden in de zin
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O)                                       - wie of wat + wg?
5. Zet O boven het onderwerp.
6. Zoek het lijdend voorwerp                                    -wie/wat + wg + O?
7. Zet lv boven het lijdend voorwerp
8. Zet de pv, het wg, het onderwerp (O) en het lv tussen zinsdeelstrepen |


3.7 Grammatica - herhaling
Ontleed de zinnen op je werkblad
timer
1:00

Slide 5 - Tekstslide

  • hoe je sterke werkwoorden in de verleden tijd schrijft
  • hoe je het meervoud op -en van zelfstandig naamwoorden schrijft


3.8  Spelling
In deze paragraaf leer je:

Slide 6 - Tekstslide

Van sommige werkwoorden verandert de klank als je de pv in de verleden tijd zet. We noemen dit sterke werkwoorden (soms ook wel klankveranderende werkwoorden).

Bijvoorbeeld:

3.8 Spelling 
Leertekst : sterke werkwoorden in de verleden tijd, blz. 256
ik
loop
liep
zwem
zwom
zeg
zei
hij
loopt
liep
zwemt
zwom
zegt
zei
wij
lopen
liepen
zwemmen
zwommen
zeggen
zeiden

Slide 7 - Tekstslide

  • maak opdracht 3 en 5 blz. 257


3.8  Spelling
Zelfstandig werken

Slide 8 - Tekstslide

Ga naar Max Talent, oefen daar met de woordentrainer
- Ga naar Max Talent, oefen bij hoofdstuk 3 bij Grammatica,
  Test Jezelf
Voorbereiden voor de toets

Slide 9 - Tekstslide

Het werkwoordelijke gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Het wg bestaat dus uit: de pv + alle andere werkwoorden.

Bijvoorbeeld:
                 wg                               wg
   | Jesse | gaat | zijn huiswerk |maken.| 
3.7 Grammatica
Leertekst Onderwerp (O) blz. 172

Slide 10 - Tekstslide

Het onderwerp (O) en het werkwoordelijk gezegde (wg) horen bij elkaar.

Je vindt het onderwerp door te vragen :
  wie (of wat) + werkwoordelijke gezegde?
Bijvoorbeeld: 
                 wg                               wg
   | Jesse | gaat | zijn huiswerk |maken.| 

Wie gaat maken?  Antwoord Jesse.    Jesse is het onderwerp (O)
3.7 Grammatica
Leertekst Onderwerp (O) blz. 172

Slide 11 - Tekstslide

1. Onderstreep de persoonsvorm (pv)
2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg)
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O) 
5. Zet O boven het onderwerp.
6. Zoek het lijdend voorwerp 
7. Zet lv boven het lijdend voorwerp
8. Zet de pv, het wg, het onderwerp (o) en het lv tussen zinsdeelstrepen |

Klaar? maak de woordenzoeker op de achterkant
3.7 Grammatica
Opdracht op werkblad, samen oefenen

Slide 12 - Tekstslide

      O        wg                    lv
1. | Irene | maakt | altijd | mooie foto's.| 
                                    wg      O              lv                     wg        
2. | Op koningsdag | heeft | Reza | zijn schaatsen | verkocht.| 
         O        wg             lv
3. | Sylvia | pakte | de verkeerde fiets | uit het fietsenrek.|
                      wg      O                                    lv                   wg
4. | Gisteren | heb | ik | in het zwembad | onze mentor | gezien.
                                                wg    O            wg 
5. | Op het drukke kruispunt | is | een man | gevallen.


3.7 Grammatica
Antwoorden werkblad lijdend vorm

Slide 13 - Tekstslide

                        wg        O                  wg       
6. | Wanneer | heeft | Danny | jou | gebeld?
                     O                             wg        lv                wg
7. | James Bozeman uit Florida | heeft | veel geluk | gehad. |
                        wg      O           lv
8. | Vorig jaar | won | hij  | tien miljoen dollar | in de loterij.|
                            wg         O  
9. | Deze week |  won | James | weer! |
                 wg         O            lv                          wg
10. | Nu  | had | de man | een miljoen dollar | gewonnen. |

3.7 Grammatica
Antwoorden werkblad lijdend vorm

Slide 14 - Tekstslide

  • Ik heb de neiging om steeds het verkeerde
     lokaal in te lopen.
  • iets doen zonder er bij na te denken
3.5 - Woorden geleerd 
Wat is de betekenis van het onderstreepte woord? 

Slide 15 - Tekstslide

  • Het kost mij moeite om op tijd aanwezig
     te zijn.
  • het vraagt veel inspanning
3.5 - Woorden geleerd 
Wat is de betekenis van het onderstreepte woord? 

Slide 16 - Tekstslide

  • De acteur wil graag mensen enthousiast
     maken
    om ook te gaan acteren.
  • inspireren
3.5 - Woorden geleerd 
Welk woord hoort bij de onderstreepte betekenis? 

Slide 17 - Tekstslide

  • extreem 
  • gewoon
3.5 - Woorden geleerd 
Wat is de tegenstelling van het woord:

Slide 18 - Tekstslide

  • gespannen
  • ontspannen, relaxed
3.5 - Woorden geleerd 
Wat is de tegenstelling van het woord:

Slide 19 - Tekstslide

opdracht 13 op bladzijde 162-163




Huiswerk bespreken

Slide 20 - Tekstslide

  • De pv, het ond, het wg zijn zinsdelen
  • De zinsdelen zet je tussen zinsdeelstrepen |
  • Zinsdelen kan je verschuiven in de zin.

  • Bijvoorbeeld
     | De oude man | heeft | op zijn gitaar | gespeeld. |
     | Op zijn gitaar | heeft | de oude man | gespeeld. |


3.7 Grammatica - herhaling
Hoe zat het ook al weer met zinsdelen?

Slide 21 - Tekstslide

1.7 Grammatica - tijdproef pv
Stappenplan tijdproef pv
De pv vind je met de tijdproef pv:
Voorbeeld
 
 
 









1
Zet de zin in een andere tijd:
van de tegenwoordige tijd (tt) naar de verleden tijd (vt) of 
van de verleden tijd (vt) naar de tegenwoordige tijd (tt).
Op het sportveld spelen drie jongens met elkaar.
Tijdproef pv:
Op het speelveld speelden drie jongens met elkaar
2
Het woord dat verandert, is de pv.
spelen is de pv

Slide 22 - Tekstslide

1.7 Grammatica - herhalen
Hoe vind je ook al weer:

  • Het lijdend voorwerp (lv)
  • Je stelt de vraag: Wat + ond + wg?
     
  • De zinsdelen
  • De pv, het ond, het wg en het lv zijn zinsdelen
  • De zinsdelen zet je tussen zinsdeelstrepen |
  • De overige zinsdelen gaan over plaats, tijd, hoe

Slide 23 - Tekstslide

1.7 Grammatica
Leertekst: Persoonsvorm 

Je herkent de persoonsvorm zo:
• het is bijna altijd één woord;
• het is een vorm van het werkwoord;
• hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen);
• hij staat in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) (dans – danste).



Slide 24 - Tekstslide

- Lees de 25 nieuwe woorden op blz. 221
- Oefen 10 minuten met je buurman/vrouw.
   Van welke woorden ken je de betekenis
   wel/een beetje/helemaal niet?
Vandaag 3.7 Grammatica

Slide 25 - Tekstslide

  • vóórkomen
    - voor de deur komen: een taxi laten voorkomen.
    - v
    oor de rechter komen: de zaak komt maandag voor.
    - v
    óór iemand komen: ze kwam honderd meter voor.
    - gebeuren: zoiets komt meer voor.
    aanwezig zijn: komen hier wolven voor?
3.5 - Verschil tussen vóórkomen en voorkómen
  • voorkómen
    - zorgen dat iets niet gebeurt (verhinderen); wij
     voorkomen dat de  dieren de weg op lopen.

Slide 26 - Tekstslide

Sommige woorden betekenen het tegenovergstelde van elkaar. Je noemt dat een tegenstelling

Bijvoorbeeld:
warm <->  koud     geven <-> nemen       groot  <-> klein
rijk <-> arm            boven <-> onder         breed <->  smal

Soms heeft een woord meer dan één betekenis:
licht <->  donker             licht <->  zwaar
nauw <-> breed              nauw <-> los
3.5 Leertekst tegenstelling blz. 228

Slide 27 - Tekstslide

Sommige woorden krijgen een tegengestelde betekenis door er een voorvoegsel of achtervoegsel aan te plakken: 
Bijvoorbeeld 
Het voorvoegsel on- en anti- betekent niet of tegen
herkenbaar <->  onherkenbaar     opvallen <-> onopvallend
antigriepprik  => een prik tegen de griep
antislipmat     => een mat tegen het uitglijden

Het achtervoegsel -loos betekent zonder.
kansloos  => zonder kansen               hopeloos  - zonder hoop
3.5 Leertekst tegenstelling blz. 228

Slide 28 - Tekstslide

Maak opdracht 11, 17 en 19 op 226, 228 en 229
Ga naar Max Talent, oefen daar met de woordentrainer




Vandaag 3.5 Woorden

Slide 29 - Tekstslide