Periode 2 - Les 3 - Bloed - hypotensie - hypertensie - shock

Periode 2 - Les 3 
  • Bloed 
  • Hypertensie 
  • Hypotensie 
  • Shock
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Periode 2 - Les 3 
  • Bloed 
  • Hypertensie 
  • Hypotensie 
  • Shock

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedstolling

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer wordt de bovendruk van de bloeddruk gemeten?
A
Tijdens de diastole van het hart
B
Tijdens de systole van het hart

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke bloedvaten de bloeddruk het hoogste?
A
venen
B
arteriën
C
arteriolen

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijk de aorta met de longslagader.

De bloeddruk in de aorta is .......... de bloeddruk in de longslagader
A
gelijk aan
B
hoger dan
C
lager dan

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Periode 2 - Les 3 
  • Bloed 
  • Hypertensie 
  • Hypotensie 
  • Shock

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hypertensie

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heel belangrijk!!!!!
  • Hypertensie geeft  nauwelijks klachten                              'waarom medicatie  gebruiken, ik heb nergens last van...?'
  • Antihypertensiva kunnen bijwerkingen geven                           'krijg ik ook nog last van bijwerkingen....'
  • Toch is therapietrouw heel belangrijk!

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Periode 2 - Les 3 
  • Bloed 
  • Hypertensie 
  • Hypotensie 
  • Shock

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hypotensie
Hypotensie is ook bekend als lage bloeddruk. Het kan leiden tot duizeligheid en flauwvallen.

Slide 19 - Tekstslide

Vertel de studenten wat hypotensie is en wat de gevolgen kunnen zijn.
Wanneer hypotensie?
  • systole onder de 100
  • diastole onder de 60

Afhankelijk van geslacht

orthostatische hypotensie  = houdingsafhankelijke lage bloeddruk

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klachten bij hypotensie
  1. Duizeligheid (door beweging)
  2. Flauwvallen
  3. Licht in het hoofd
  4. Vermoeidheid
  5. Hartkloppingen

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hypotensie
Mogelijke oorzaken:
  • Antihypertensiva 
  • Uitdroging
  • Sepsis

Bloeddruk verlaging bij opstaan = orthostatische hypotensie
LET OP VAL - risico!!

Slide 22 - Tekstslide

Oorzaken orthostatische hypertensie:
  • Leeftijd
  • Medicijnen voor vergrote prostaat
  • Antihypertensiva
  • Parkinson
  • DM


Lage bloeddruk komt in de bevolking veel minder voor dan hoge bloeddruk. Over het algemeen is een lage bloeddruk gezond, de hoogte van de bloeddruk verschilt namelijk van persoon tot persoon. 

Vrouwen en slanke mensen hebben vaak een lagere bloeddruk. Lage bloeddruk wordt pas een probleem als mensen klachten krijgen van de lage bloeddruk. De bloeddruk is dan te laag, we noemen dit hypotensie. Voorbeelden van klachten van hypotensie zijn:
  • duizeligheid, 
  • licht worden in het hoofd en
  •  flauwvallen. 
Klachten treden meestal op tijdens of enkele minuten na het opstaan uit de stoel of van bed.
Dit laatste noemen we daarom orthostatische hypotensie. Orthostatisch komt van het Griekse woord orthostasis, dat “rechtop staan” betekent. 
Een bijzonder geval van (acute en tijdelijke) te lage bloeddruk is flauwvallen (dit wordt ook wel syncope genoemd). Meestal is dit een onschuldige aandoening, maar het kan soms ook komen doorhartziekten. Hypotensie kan ook een uiting zijn van een (ernstige) ziekte.

Risicofactoren
Er zijn verschillende oorzaken voor het krijgen van hypotensie.
  • Bloeddrukverlagende medicijnen
Het gebruik van bloeddrukverlagende medicijnen is de meest voorkomende oorzaak van een (te) lage bloeddruk. Vooral bij ouderen en bij het gebruik van een combinatie van meerdere medicijnen, kan de bloeddruk te laag worden.
  • Uitdroging
Een te lage bloeddruk kan ook veroorzaakt worden door uitdroging (soms in combinatie met het gebruik van bloeddrukverlagende medicatie). Uitdroging kan bijvoorbeeld ontstaan door overmatig vochtverlies bijvoorbeeld door veel zweten bij koorts, diarree en/of braken.
  • Zenuw- of hormoonproblemen
Zeldzame oorzaken van een te lage bloeddruk zijn hormoonafwijkingen (bijvoorbeeld te lage hoeveelheid Cortisol bij de ziekte van Addison) en een verstoorde bloeddrukregulatie ten gevolge van zenuwschade (bijvoorbeeld bij lang bestaande suikerziekte of bij de ziekte van Parkinson).
  • Ernstige ziekte
Een acute daling van de bloeddruk kan voorkomen bij verschillende spoedsituaties. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van ernstig bloedverlies, dan kan de bloeddruk dalen doordat er te weinig bloed in de bloedvaten zit. Daarnaast kan een plotselinge bloeddrukverlaging ontstaan bij ernstige infecties (bloedvergiftiging),bij ernstige allergische reacties of bij hartproblemen (bijvoorbeeld een groot hartinfarct of ritmestoornissen).
Periode 2 - Les 3 
  • Bloed 
  • Hypertensie 
  • Hypotensie 
  • Shock

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer een client is shock is dan is de bloeddruk ..
A
te hoog
B
te laag

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Psychische shock

Acute stress stoornis
als je iets ergs mee maakt
Lichamelijke shock

De bloeddruk in de bloedvaten is te laag. De belangrijkste lichamelijke (vitale) functies vallen daardoor uit


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3 meest voorkomende types shock

  • Cardiogene shock
  • Hypovolemische shock
  • Anafylactische shock


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Shockverschijnselen
  • een koud, klam, bleek en ingevallen gezicht
  • dalende urineproductie
  • snelle hartslag
  • snelle ademhaling
  • misselijkheid en braken
  • tensiedaling
  • veranderingen in het gedrag
  • angst
  • geeuwen

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Shock
Wat is het en wat zijn de signalen?

Hoe ontstaat het? Inwendig/uitwendig

Wat kun je eraan doen?

Shockspiraal

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling!

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doen witte bloedcellen?
A
vervoeren zuurstof
B
vervoeren afvalstoffen
C
doen niks
D
maken ziekteverwekkende stoffen onschadelijk

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn trombocyten?
A
Bloedplaatjes
B
Witte bloedcellen
C
Rode bloedcellen
D
Bloedplasma

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Erytrocyten zijn:
A
Witte bloedcellen
B
Rode bloedcellen
C
Bloedplaatjes

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vitamine is belangrijk bij de bloedstolling?
A
Vitamine A
B
Vitamine D
C
Vitamine C
D
Vitamine K

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welke bloeddeeltjes spelen de belangrijkste rol bij de bloedstolling?
A
De bloedplaatjes
B
Rode bloedcellen
C
Witte bloedcellen

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde bij bloedstolling?
1 Er vormt zich een netwerk van draden
2 Fibrinogeen wordt omgezet in Fibrine
3 Bloedvat wordt nauwer
4 Bloedplaatjes klonteren samen en knappen open
A
1-2-3-4
B
4-2-3-1
C
3-4-1-2
D
3-4-2-1

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Doorloop LearnBeat Studieplanner week 49

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgende week
Slagaderverkalking en spataderen

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies