1MH3 - Leesvaardigheid 1.1 - 1.2 - 1.3 - 1.4

LESPROGRAMMA

- Werken aan je schrijfopdracht VKO -> al klaar? 
- Dan ga je verder met de Module Woordenschat 
- Lezen

Niet vergeten: leeskwartieren bijhouden!



1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

LESPROGRAMMA

- Werken aan je schrijfopdracht VKO -> al klaar? 
- Dan ga je verder met de Module Woordenschat 
- Lezen

Niet vergeten: leeskwartieren bijhouden!



Slide 1 - Tekstslide

Module woordenschat
Module woordenschat (It's Learning -> Bronnen -> Woordenschat):
1. Synoniemen
2. Vergelijkingen
3. Verwijswoorden
4. Tegenstellingen
5. Samenstellingen



















Slide 2 - Tekstslide

Werkwijze module Woordenschat
Werkwijze

In deze module vink je af wat je hebt gedaan en soms moet je een paar van je gegeven antwoorden noemen. De resultaten van de oefeningen zijn alleen voor jou zichtbaar. Daarom geef je ook aan hoeveel fouten je hebt gemaakt.
De links naar de opdrachten staan in It's Learning.

Beoordeling

De vijf lessen/onderdelen zijn over de periodes verdeeld en gekoppeld aan de modules leesvaardigheid.

Als je alleen kiest voor eindopdracht A en je hebt verder alle opdrachten gemaakt volgens plan, krijg je een V.

Als je twee of meer keer kiest voor eindopdracht B en heb je deze voldoende of goed uitgevoerd (docent controleert!) én je hebt verder alle opdrachten gemaakt volgens plan, krijg je een G.
















Slide 3 - Tekstslide

Synoniemen
  • Synoniemen zijn woorden die (ongeveer) hetzelfde betekenen
  • Arjen Lubach noemt veel synoniemen.
  • Luister goed naar het filmpje en noteer zoveel mogelijk synoniemen.

Slide 4 - Tekstslide

Vergelijkingen
Een vergelijking is een vorm van beeldspraak.

Dat betekent dat je iets beschrijft door het te vergelijken met iets anders.

Slide 5 - Tekstslide

Verwijswoorden
> Wijzen meestal terug naar een woord dat eerder genoemd is (=antecedent)

> Het geslacht van het woord bepaalt welk verwijswoord je gebruiken moet.

Slide 6 - Tekstslide

4 verwijswoorden:
Is het zelfstandig naamwoord...
... een de-woord
> mannelijk (m)/ vrouwelijk (v)
> verwijs met deze, die

... een het-woord
> onzijdig (o)/ verkleinwoord
> verwijs met dit, dat

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden:
De fiets die in de schuur staat is mijn nieuwe fiets.
Die verwijst naar het antecedent 'fiets', dat is een de-woord, dus gebruik je 'die'.

Het meisje dat ik heb leren kennen is erg aardig.
Dat verwijst naar het antecedent 'meisje', dat is een het-woord, dus gebruik je 'dat'.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht
Maak opdracht 1 Synoniemen:
Stap 1 Kennisbank
Stap 2 -> mag je overslaan
Stap 3 Synoniemen oefenen
Eindopdracht A of B

Maak opdracht 2 Vergelijkingen
Stap 1 Kennisbank
Stap 2 Vergelijkingen met dieren
Stap 3 Rebus
Eindopdracht A of B



Je maakt de opdracht zelfstandig en in stilte. 
















Noteer hoeveel antwoorden je goed hebt.
Bewaar het werkblad goed!
Je werkt zelfstandig en in stilte
Maak opdracht 3 Verwijswoorden
Stap 1 Kennisbank
Stap 2 Antecedenten 
Stap 3 Eddy de clown
Stap 4 Tijdmachine
Stap 5 De juiste volgorde 
Eindopdracht 'toets'

Slide 9 - Tekstslide

Leeskwartier - LeVL!
timer
15:00

Slide 10 - Tekstslide

Einde van de les

Slide 11 - Tekstslide