PARles 4.8

welkom V2C!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

welkom V2C!

Slide 1 - Tekstslide

In de les Nederlands...
  • bij binnenkomst mobiel in de telefoontas
  • jas uit, pet of muts af
  • werkboek B Talent, schrift en etui (of pen) op tafel
  • leesboek elke les mee en je start meteen met 10 minuten stil lezen 

Slide 2 - Tekstslide

Pak je boek en ga 10 minuten lezen.

Slide 3 - Tekstslide

Kijk goed naar de afbeelding bij de eerst dia. Wat valt je op?

Slide 4 - Open vraag

4.3 Lezen herhaling
Doel: een activerende tekst herkennen, beeld en opmaak in activerende teksten herkennen.

In een activerende tekst probeert de schrijver de lezer tot actie aan te zetten. 
Het belangrijkste tekstdoel van deze tekst is activeren, maar bijna altijd is informatie geven het tweede tekstdoel. De informatie moet helpen de lezer over te halen om in actie te komen.



Slide 5 - Tekstslide

Tekstverbanden
tekstverband middel en doel
Dit verband geeft aan dat je iets wil bereiken (doel) en wat je daarvoor nodig hebt (middel).
Voorbeeld: Om warm te blijven (= doel) doe ik een muts op (= middel).
Signaalwoorden: om te, met als doel, waarmee, daarmee

voorwaardelijk tekstverband
Dit verband geeft aan dat iets pas gebeurt als er aan een voorwaarde is voldaan.
Voorbeeld: Als je nu vertrekt (= voorwaarde), haal je de bus nog
Signaalwoorden: als, indien, wanneer, mits, tenzij, behalve als, op voorwaarde dat

Slide 6 - Tekstslide

Tekstverbanden

Slide 7 - Tekstslide

Woordsoorten
 § 4.8 Grammatica woordsoorten
Doel: je herkent en benoemt het bijwoord en je kunt het verschil tussen een bijwoord en bijvoeglijk naamwoord benoemen.

Een bijwoord geeft een tijd of plaats aan, of het geeft informatie over hoe, hoe vaak of hoeveel iets gebeurt.


Zij komt altijd te laat. (hoe vaak)
Wij gaan nergens heen. (plaats, richting)
Ik zie je straks! (tijd)


Misschien, gisteren, nooit, ooit, niet, wellicht, daar,.....

Slide 8 - Tekstslide

Woordsoorten
§ 4.8 Grammatica woordsoorten

Een bijwoord geeft een tijd of plaats aan, of het geeft informatie over hoe, hoe vaak of hoeveel iets gebeurt.


De harige hond rent hard weg.
Die film is heel goed.
De harige hond rent erg hard weg.




Slide 9 - Tekstslide

Woordsoorten
§ 4.8 Grammatica woordsoorten

Een bijwoord geeft een tijd of plaats aan, of het geeft informatie over hoe, hoe vaak of hoeveel iets gebeurt.


De harige hond rent hard weg. hard zegt iets over wegrennen = werkwoord
Die film is heel goed. heel zegt iets over goed = bijvoeglijk naamwoord
De harige hond rent erg hard weg. erg zegt iets over hard = bijwoord




Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelden

- Zij is een heel  aardige vrouw.

- Zij woont in het huis hiernaast.

- Zij zaten allemaal buiten.

- Misschien doe ik het.

Slide 11 - Tekstslide

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

De pen zit IN de etui.
A
bijwoord
B
hulp ww
C
voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
aanwijzend vnw
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Het groene BANKJE staat op het gras.
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
persoonlijk vnw

Slide 15 - Quizvraag

het HELE groene bankje staat op het gras
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!
A
bijwoord
B
zelfst. ww
C
hulp ww
D
voorzetsel

Slide 17 - Quizvraag

VANAVOND ga ik naar de film.
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijv. nw
D
zelfst. nw

Slide 18 - Quizvraag

Ik kijk uit HET raam.
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijwoord

Slide 19 - Quizvraag

Het groene bankje staat OP het gras.
A
voorzetsel
B
lidwoord
C
bijwoord
D
onbepaald vnw

Slide 20 - Quizvraag

Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Gisteren heeft het hele mooie meisje huiswerk gemaakt?
Noteer de woordsoorten.

Slide 23 - Open vraag

Zelfstandig werken
Maak in je boek Woordsoorten 4.8 opdracht 3, 4 en 6
Je mag fluisterend overleggen.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Einde les
Fijne dag verder
Opdrachten niet af? Huiswerk voor dinsdag.

Slide 28 - Tekstslide