7.3 molariteit

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Molariteit = mol/L
.....mol/....L
n = mol
m = massa
Mm = molmassa (tabel 98 + 99)
n = m/Mm
Hoe bereken je de molariteit?

Slide 2 - Tekstslide

Je vult drie bekerglazen A, B en C met 100 mL van een glucose‑oplossing.
Uit bekerglas A schenk je 50 mL van de oplossing weg.
Bekerglas B damp je in totdat er nog maar 50 mL over is.
Je voegt aan bekerglas C 100 mL water toe.

Bewering 1: het aantal gram glucose blijft overal hetzelfde!
A
Waar
B
Niet Waar, alleen in A en B.
C
Niet waar, alleen in A en C.
D
Niet waar, alleen in B en C.

Slide 3 - Quizvraag

Je vult drie bekerglazen A, B en C met 100 mL van een glucose‑oplossing.
Uit bekerglas A schenk je 50 mL van de oplossing weg.
Bekerglas B damp je in totdat er nog maar 50 mL over is.
Je voegt aan bekerglas C 100 mL water toe.

Bewering 2: het aantal mol blijft in elk bekerglas hetzelfde!
A
Waar
B
Niet Waar, dat weet je niet.
C
Niet waar, zie de vorige vraag!

Slide 4 - Quizvraag

Je vult drie bekerglazen A, B en C met 100 mL van een glucose‑oplossing.
Uit bekerglas A schenk je 50 mL van de oplossing weg.
Bekerglas B damp je in totdat er nog maar 50 mL over is.
Je voegt aan bekerglas C 100 mL water toe.

Bewering 3: de molariteit (mol/L) blijft in elk bekerglas hetzelfde!
A
Waar
B
Alleen in bekerglas A
C
Alleen in bekerglas B
D
Alleen in bekerglas C

Slide 5 - Quizvraag

Je vult drie bekerglazen A, B en C met 100 mL van een glucose‑oplossing.
Uit bekerglas A schenk je 50 mL van de oplossing weg.
Bekerglas B damp je in totdat er nog maar 50 mL over is.
Je voegt aan bekerglas C 100 mL water toe.

Bewering 4: De polariteit is het grootst in bekerglas
A
A
B
B
C
C

Slide 6 - Quizvraag

Notatie: Noteer in formulevorm
Bij een oplossing noteer je de deeltjes die in het water aanwezig zijn tussen vierkante haken [....]
Glucose oplossing 0,1 molair
[C6H12O6 ] = 0,1 mol L−1 
De glucose moleculen blijven intact, dus notatie is ook aan elkaar.
kaliumchloride oplossing 0,05 molair
[K+ ] = [Cl] = 0,05 mol L−1. Let op! Een zout is in ionen gesplitst en in het water zitten dus geen KCl deeltjes aan elkaar. De ionen zijn los aanwezig!
De concentratie nitraat ionen is 0,75 molair
[NO3⁠− ] = 0,75 M

Slide 7 - Tekstslide

Rekenvoorbeelden
rekenvoorbeeld 1
rekenvoorbeeld 2
rekenvoorbeeld 3

Slide 8 - Tekstslide


Slide 9 - Open vraag


Antwoord
A
0,01 mol
B
0,010 mol
C
1,0 mol
D
0,001 mol

Slide 10 - Quizvraag


Antwoord
A
0,038 mol
B
1,6 x 10-3 mol
C
3,750 mol
D
600 mol

Slide 11 - Quizvraag


Antwoord
A
0,048 mol
B
1,4 x 10 -3 mol
C
2,3 x 10-3 mol
D
0,35 mol

Slide 12 - Quizvraag


Antwoord
A
0,19 mol
B
0,19 mol/L
C
0,190 M
D
0,19

Slide 13 - Quizvraag

Bereken hoeveel mol andosteron in 15 L urine zit.
TEKST

Slide 14 - Open vraag

Bereken de molariteit van Andosteron in Urine
TEKST

Slide 15 - Open vraag

Zoek in tabel 43B van Binas de molariteit op van geconcentreerd zwavelzuur, H2SO4.
Bereken hoeveel gram zwavelzuur is opgelost in 1,0 liter geconcentreerd zwavelzuur.

Slide 16 - Open vraag