Theorie periode 2
1 / 36
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Kleurgebruik: De manier waarop een kunstenaar de kleur gebruikt. Je kunt met kleur heel veel vertellen. Door koude tinten te gebruiken (blauw-groen-blauwpaars) kun je vaak een grimmige sfeer creëren of verdrietige/angstige sfeer.
Met warme tinten (rood, roodpaars, roze, oranje, geel) kun je een warme, fijne, gezellige sfeer maken.
Slide 2 - Tekstslide
Expressief kleurgebruik: een expressie is een emotie, bij expressief kleurgebruik roepen de kleuren een bepaalde emotie bij de kijker op. Je krijgt er een bepaalt gevoel bij. Soms zijn dit felle kleuren, soms grauwe kleuren
Slide 3 - Tekstslide
Dit is ook expressief kleurgebruik, welke emotie krijg jij hierbij?
Slide 4 - Tekstslide
Expressief kleurgebruik, welk gevoel krijg je hierbij? Wat gebeurt er als ik deze afbeelding helemaal blauw zou maken? Verandert dan de betekenis?
Slide 5 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 6 - Tekstslide
Kleurcontrast: contrast betekent verschil/tegenstelling van elkaar. Bij kleurcontrast betekent het dat de kleuren in contrast zijn met elkaar. Rood en blauw zijn tegenpolen van elkaar. Zoals je hier op de afbeelding ziet is dit een warm/koud contrast. Hier zit ook een licht en donker contrast in.
Slide 7 - Tekstslide
Licht donker contrast. Het grote dronkere vlak steekt af tegen de lichte onderdelen aan de linker kant.
Slide 8 - Tekstslide
Complementair kleurcontrast, kleuren die tegenover elkaar in de kleuren cirkel staan gebruiken in je kunstwerk. Zoals Rood en Groen (denk maar aan kerst)
De kleuren verschillen van elkaar, zijn in contrast met elkaar maar passen wel heel goed samen. Ze versterken elkaar.
Slide 9 - Tekstslide
Paars en geel.
Slide 10 - Tekstslide
Let in deze afbeelding even alleen op de heldere blauwe achtergrond en de opvallende oranje parplu's. Complementair kleurcontrast oranje en blauw
Slide 11 - Tekstslide
Eigenschaduw, gedeeltes op een lichaam of op een voorwerp waar het licht niet volledig schijnt. Daar wordt het wat donkerder. Soms wordt het licht volledig tegen gehouden door bijvoorbeeld je kin, dan valt de schaduw in je nek.
Slide 12 - Tekstslide
Schaduw en plasticiteit:
Iets dat 2D is lijkt 3D door licht en schaduwwerking of schaduw en licht toe te passen.
Slide 13 - Tekstslide
Slagschaduw, de schaduw ontstaat doordat iets, iemand of een voorwerp het licht tegenhoud, de schaduw zie je eronder. Vaak zie je die als je in de zomer in de zon loopt, de schaduw valt dan voor of achter je op de grond
Slide 14 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 15 - Tekstslide
En face, portret. Een schilderij van het gezicht van iemand. Bij de Franse term: En Face wat van voren betekent. kijkt het gezicht je recht aan. en is het gehele gezicht te zien.
Slide 16 - Tekstslide
En Trois Quart- Frans voor 3 kwart. De persoon zit schuin gedraaid. Het romp, bovenlichaam is vaak naar een andere kant gedraaid, de nek maakt een hoek en de persoon kijkt je aan.
Slide 17 - Tekstslide
Karikatuur: een portret waarbij de onderdelen (hoofd, ogen, neus, mond) uitvergroot zijn, waardoor het grappig over komt.
Slide 18 - Tekstslide
Structuur: de manier waarop een stof of voorwerp is opgebouwd. Bij een boom zijn dat de ringen van hout. Denk bij een huis aan de bakstenen.
Slide 19 - Tekstslide
Textuur: de voelbare oppervlakte van een stof of voorwerp. Bij een boomstronk is dat de schors.
Slide 20 - Tekstslide
Formaat: de grote, afmetingen van een voorwerp of mens. Als iets op formaat is dan is het vaak groter dan de mensen maat.
Slide 21 - Tekstslide
Maatverhouding: We hebben geleerd dat de ogen op de helft van je gezicht zitten.
Als je je ogen hoger zet, krijg je een heel kort voorhoofd. Dan is het gezicht uit verhouding. Verhouding is dus de verdeling van de maat waardoor het voor ons oog klopt
Slide 22 - Tekstslide
Vlak
Slide 23 - Tekstslide
Volume
Slide 24 - Tekstslide
Ruimtelijk
Slide 25 - Tekstslide
Vormsoort: Je hebt verschillende soorten vormen bijvoorbeeld: organisch en geometrische vormen. Maar ook open en gesloten vormen. Deze vormen zijn ook in contrast met elkaar, het tegenovergestelde dus. Ze verschillen van elkaar.
Slide 26 - Tekstslide
Open / gesloten
Slide 27 - Tekstslide
vorm/restvorm
Slide 28 - Tekstslide
Handvaardigheidstechnieken
Slide 29 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 30 - Tekstslide
Materiaal - broodklei
Slide 31 - Tekstslide
Voorstudie
Slide 32 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 33 - Tekstslide
Figuratief: Een afbeelding/schilderij/foto of kunstwerk is figuratief als je er een figuur in kan herkennen, zoals een mens, dier of ding. Het stelt een figuur voor.
Het tegenovergestelde van Figuratief is abstract.
Slide 34 - Tekstslide
Naar de waarneming
Slide 35 - Tekstslide
Naar de fantasie
Slide 36 - Tekstslide
Vereenvoudigd
