Herhaling H1-9

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Jong & Oud
PW: Hoofdstuk 1t/m8
Weging: 15

Slide 2 - Tekstslide

Agenda
H1: gevangendilemma
H3: belastingen
H4: lorenzcurve
H5: koopkracht
H6: verzekeren
H7: AOW+pensioen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

In het gevangenendilemma ontstaat een uitkomst die uiteindelijk
A
voor 1 iemand het gunstigst is
B
voor beiden personen het gunstigst is
C
voor beiden personen niet het gunstigst is

Slide 5 - Quizvraag


Wat is de evenwichtsuitkomst van dit spel?





De uitkomst is dat ze ........................................................ .

Er is echter een betere uitkomst voor beide: ze zouden er beide op vooruit gaan als ze beide ............................................

........................................... .


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Bij een proportioneel belastingstelsel betaal je meer belasting als je meer gaat verdienen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

De overheid komt geld tekort. De algemene heffingskorting wordt daarom verlaagd met €400. Het gevolg is dat:
A
inkomens worden genivelleerd
B
Inkomensverhoudingen blijven gelijk
C
Inkomens worden gedenivelleerd
D
Inkomensverdeling wordt eerlijker

Slide 9 - Quizvraag

De overheid besluit dat de hypotheekrente niet meer als aftrekpost gebruikt mag worden.Het gevolg is dat:
A
inkomens worden genivelleerd
B
Inkomensverhoudingen blijven gelijk
C
Inkomens worden gedenivelleerd
D
Inkomensverdeling wordt eerlijker

Slide 10 - Quizvraag

(de)-nivellering
Heffingskortingen:
- verhogen:
- verlagen:

Aftrekposten
- verhogen
- verlagen

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

De Lorenzcurve geeft een beeld van de hoogte van de inkomens
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Door nivellering komt de Lorenzcurve verder van de diagonaal af te liggen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Wie betaalt de premie?
A
De verzekeraar
B
De verzekerde

Slide 16 - Quizvraag

Iemand met een hoog eigen risico
A
Verwacht veel kosten
B
Verwacht weinig kosten

Slide 17 - Quizvraag

Eigen risico zorgt voor:
A
Moral Hazard
B
Averechtse selectie
C
Minder informatieasymmetrie
D
Meer informatieasymmetrie

Slide 18 - Quizvraag

Bij een zorgverzekering kun je je eigen risico verhogen.
Je betaalt dan:

A
meer premie
B
minder premie
C
evenveel premie

Slide 19 - Quizvraag

Piet wil graag een tweedehands auto kopen. Via Marktplaats heeft hij een prachtige blauwe Peugeot gevonden, voor een klein prijsje. Wanneer hij een kijkje gaat nemen bij de verkoper van deze auto, vertelt de verkoper dat de auto zo goed als nieuw is en dat er amper in is gereden. In deze situatie is er sprake van:

A
Averechtse selectie
B
Asymmetrische informatie
C
Sociale zekerheid
D
Een principaal en zijn agent

Slide 20 - Quizvraag

Belangrijke begrippen H6
Averechtse selectie: De goede risico's verzekeren zich niet, alleen de slechte risico's blijven over. 

Moreel wangedrag: Als je een verzekering hebt afgesloten ben je minder voorzichtig

Assymmetrische informatie: verzekeraar heeft minder informatie dan de verzekerde

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

De koopkracht is afhankelijk van ...
A
het prijsniveau en je behoeften
B
je inkomsten en je uitgaven
C
je inkomsten en je behoeften
D
je inkomsten en het prijsniveau

Slide 23 - Quizvraag

Wat is inflatie?
A
Stijging van de prijzen
B
Daling van de prijzen
C
Stijging van de koopkracht
D
Het geld wordt meer waard

Slide 24 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de koopkracht als er sprake is van inflatie?
A
De koopkracht blijft gelijk
B
De koopkracht neemt toe
C
De koopkracht neemt af

Slide 25 - Quizvraag

Het inkomen van Sander is 3% gedaald t.o.v. vorig jaar, de prijzen zijn in dezelfde periode 1,5% gestegen. Hoeveel % is de koopkracht van Sander gedaald of gestegen?

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

Iedereen heeft recht op een AOW- uitkering als de AOW-leeftijd bereikt is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quizvraag

AOW is gebaseerd op het kapitaaldekkingsstelsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Door het verhogen van de AOW-leeftijd
A
neemt het aantal actieven toe
B
neemt het aantal inactieven toe
C
wordt vergrijzing tegen gegaan
D
wordt de AOW ook hoger

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een pensioen?
A
Een spaarpotje voor later
B
Dat je niet hoeft te werken
C
Een sociale premie
D
Dit is een uitkering

Slide 31 - Quizvraag

Pensioen is gebaseerd om het omslagstelsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag

In een land is de inflatie 3%.
De lonen in het bedrijfsleven stijgen gemiddeld 4%.
Marie heeft een welvaartsvaste uitkering.
Jean heeft een waardevaste uitkering.

A
De uitkering van Marie stijgt met 3%, die van Jean stijgt met 4%.
B
De uitkering van Marie stijgt met 3%, die van Jean stijgt niet.
C
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt met 3%.
D
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt niet.

Slide 33 - Quizvraag

Omslagstelsel 
  • bijvoorbeeld AOW. Afhankelijk van aantal jaar inwoner NL

Slide 34 - Tekstslide

Kapitaaldekkingsstelsel 
  • bijvoorbeeld bedrijfsspensioen. Afhankelijk van aantal deelgenomen jaren.

Slide 35 - Tekstslide

Werken aan opdrachtenboekje
Kies zelf welk hoofdstuk je extra wil oefenen

Slide 36 - Tekstslide