3.1 formeel - informeel

Nederlands
 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
 

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Welkom - hoe gaat het?
  • Mededelingen
  • Herhaling signaalwoorden
  • Formeel - informeel
  • Aan de slag
  • Dilemma 

Slide 2 - Tekstslide

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
hoewel
D
denk aan

Slide 3 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 4 - Quizvraag

Signaalwoorden..
A
verwijzen naar iets in de tekst.
B
geven aan dat iets van iemand is.
C
geven een eigenschap aan.
D
geven een verband aan in de tekst.

Slide 5 - Quizvraag

'Maar' is een signaalwoord. Bij welk verband hoort dit signaalwoord?
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
reden
D
opsomming

Slide 6 - Quizvraag

'Dus' is een signaalwoord van een...
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
doel-middel verband
D
chronologisch verband

Slide 7 - Quizvraag

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 8 - Sleepvraag

Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van volgorde van tijd
maar
ook
ten eerste
toch
eerst
echter
vervolgens
daarna

Slide 9 - Sleepvraag

Formeel < > informeel

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van formeel taalgebruik?
A
Jo! gast fijn je weer te zien!
B
He Henk, ga je naar de winkel?
C
Bedankt voor uw mail.
D
Groetjes..

Slide 11 - Quizvraag

Formeel taalgebruik
A
zakelijk taalgebruik
B
dagelijks taalgebruik

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste aanhef en afsluiting?
A
Formeel: Geachte meneer Rutte, Met vriendelijke groet,
B
Informeel: Hallo Mark, Groeten,

Slide 13 - Quizvraag

Formeel taalgebruik

Slide 14 - Woordweb

Informeel taalgebruik

Slide 15 - Woordweb

Slide 16 - Video


A
formeel
B
informeel

Slide 17 - Quizvraag

Hoogachtend,
A
formeel
B
informeel

Slide 18 - Quizvraag

Groetjes,
A
formeel
B
informeel

Slide 19 - Quizvraag

Doei!
A
formeel
B
informeel

Slide 20 - Quizvraag

Hoi!
A
formeel
B
informeel

Slide 21 - Quizvraag

Welke is correct?
A
Geachte heer de Wit,
B
Geachte heer de Wit
C
Geachte heer De Wit,
D
Geachte heer De Wit

Slide 22 - Quizvraag

Geachte heer De Wit,
A
informeel
B
formeel

Slide 23 - Quizvraag

Welke is correct?
A
Met vriendelijke groetjes,
B
Met groeten,
C
met vriendelijke groet,
D
Met vriendelijke groeten,

Slide 24 - Quizvraag

Met vriendelijke groet,
A
formeel
B
informeel

Slide 25 - Quizvraag

Je schrijft een klachtenbrief
A
informeel
B
formeel

Slide 26 - Quizvraag

Denk aan uw bagage bij het verlaten van de trein.
Formeel of informeel?
A
formeel
B
informeel

Slide 27 - Quizvraag

Hopelijk heb ik u voldoende geïnformeerd.
Formeel of informeel?
A
formeel
B
informeel

Slide 28 - Quizvraag

Formeel taalgebruik
- Voor mensen die je niet kent of die ouder zijn dan jij.
- Bij een zakelijk gesprek of een zakelijke brief, bij een artikel (inclusief titel).
* U - uw
* Geachte heer/mevrouw,
* Hoogachtend,
* Met vriendelijke groet,
* Let op: briefconventies en witregels bij brieven


Slide 29 - Tekstslide

Informeel taalgebruik
- Voor vrienden, bekenden of leeftijdsgenoten

* jij
* Lieve, Voor, Hoi,
* Groetjes, Liefs,
* Let op: witregels bij brieven

Slide 30 - Tekstslide

Informeel en formeel taalgebruik

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Aan de slag
  • Zie planning in Teams
  •  Taalblokken: Beroepsgerichte modules > Zorg > 2F > Correspondentie > Deel 1 Voorbeelden en opdrachten
  • Opdr. 1 t/m 12

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide