VTHT BOl niv 3 herhaling

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie is er verplicht zich te registreren binnen de Wet BIG?
A
Iedereen die een opleiding volgt binnen de zorg
B
Alleen niveau 3 - verzorgende
C
Alleen niveau 4 verpelegkundige

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke wet regelt gedwongen opname?
A
BIG
B
WGBO
C
WBZ
D
BOPZ

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent autonomie?
A
Je maakt je eigen keuzes
B
Je beslist voor een ander persoon
C
De arts beslist wat er gebeurd
D
Vrijheid van meningsuiting

Slide 4 - Quizvraag

https://ethics.org.au/big-thinkers-thomas-beauchamp-james-childress/
Leg uit wat autonomie is. 10 min. 
Alle zorgverleners vallen
onder de wet BIG
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iedereen binnen de zorg moet zich registreren in het BIG register
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wet BIG
A
Is bedoeld om kwaliteit van de gezondheidszorg te bewaken
B
Beschermt cliënten tegen ondeskundigheid
C
Wordt niet in alle Gemeenten erkend
D
Alle antwoorden zijn onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als MZér ben je BIG geregisteerd
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het omgaan met klachten is voor de gezondheidszorg vastgelegd in de Wet BIG.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

BIG staat voor
A
beroepen in geneeskunde
B
bekwaamheid individuele gezondheid
C
beroepsuitoefening individuele gezondheidszorg

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste woord

Het verlenen van hulp in noodsituaties is wel of niet geregeld in de wet BIG.
A
wel
B
niet

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De WGBO wet stelt richtlijnen voor
A
De rechten en plichten van de cliënt
B
De rechten en plichten van de zorgverlener
C
De rechten en plichten van de vertegenwoordigers
D
De rechten en plichten van mensen die niet onder de Wet BIG vallen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat de wet BIG voor?
A
Beroep in de gezondheidszorg
B
Betrokkenen in de Individuele Gezondheidszorg
C
Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

medicijn etiket met rode sticker
A
rijvaardigheid beïnvloeden
B
reactievermogen verminderen
C
geen voertuig besturen
D
pas op met alcohol

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn bijwerkingen van medicijnen?
A
ophoping van medicijnen in het lichaam
B
de invloed van de medicijnen op elkaars werking
C
steeds meer nodig voor dezelfde werking
D
een ongewenste reactie bij een normaal gebruik

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zou voor u reden zijn om te stoppen met dit medicijn?
A
Geschikt
B
Ongeschikt

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als een cliënt geestelijk en lichamelijk afhankelijk is van een medicijn dan is er sprake van...
A
complicatie
B
interactie
C
gewenning
D
verslaving

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De reden dat je een medicijn voorgeschreven krijgt noemen we:
A
Diagnose
B
Indicatie
C
Placebo
D
Symptoom

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wit etiket medicijn:
A
voor uitwendig gebruik
B
pas op met alcohol
C
alleen met water innemen
D
voor inwendig gebruik

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een voorbeeld van een lokaal medicijn is?
A
paracetamol
B
suspensie
C
zalf
D
bloedverdunner

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zij de 5 vuist regels bij medicijnen
A
juiste medicijn Juiste tijd juiste Kleur juiste hoeveelheid juiste toediening j
B
Juiste medicijn Juiste persoon Juiste tijd Juiste hoeveelheid Juiste toediening
C
Juiste medicijn Juiste vorm Juiste tijd Juiste hoeveelheid Juiste toediening
D
Juiste medicijn Juiste toediening Juiste tijd Juiste persoon Juiste soort

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vrij verkrijgbare medicijnen zijn:
A
Medicijnen die je met een recept bij de apotheek moet ophalen.
B
Medicijnen die je kunt kopen bij de apotheek, dogist, supermarkt.
C
Medicijnen die de huisarts heeft voorgeschreven.
D
Medicijnen waarin vitaminen en mineralen zitten.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie mogen geen medicijnen voorschrijven?
A
arts
B
verloskundige
C
verpleegkundige
D
tandarts

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je het als twee medicijnen elkaar beïnvloeden?
A
complicatie
B
interactie
C
allergie
D
capsule

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als een medicijn transdermaal wordt toegediend, wat gebruik je dan?
A
Pleister
B
Paracetamol
C
Capsule
D
Emulsie

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

medicijn etiket met gele sticker
A
rijvaardigheid beïnvloeden
B
reactievermogen verminderen
C
bij gebruik geen voertuig besturen
D
pas op met alcohol

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

je kunt medicijnen beter met vruchtendrank innemen vanwege de bittere smaak
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt verstaan onder cumulatie van medicijnen?
A
te veel medicijnen
B
ophoping van medicijnen
C
afhankelijkheid
D
steeds meer nodig voor dezelfde werking

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Antidepressiva zijn emotie-onderdrukkende medicijnen
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies