Grammatica - Herhaling zinsontleding

Nederlands
2Y
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
2Y

Slide 1 - Tekstslide

Zinsontleding
Een zin ontleden, door de juiste woorden bij elkaar te plaatsen. Elk zinsdeel kun je vervolgens benoemen.

Stap 1: Zoek de persoonsvorm (door middel van de tijdsproef).

Stap 2: Zet voor en achter de persoonsvorm een verticaal streepje.

Stap 3: Welke woorden horen bij elkaar? Je kunt dit controleren door een ander zinsdeel voor de persoonsvorm te plaatsen. Kun je het zinsdeel voor de persoonsvorm plaatsen zonder dat de betekenis van de zin verandert? Dan is dit een zinsdeel.

Slide 2 - Tekstslide

Zinsontleding
Voorbeeld.
Mijn buurman eet elke donderdag een pizza bij zijn moeder.

Stap 1: Mijn buurman at elke donderdag een pizza bij zijn moeder. Persoonsvorm = at.

Stap 2: Mijn buurman | eet | elke donderdag een pizza bij zijn moeder.

Stap 3: Elke | eet | mijn buurman donderdag een pizza bij zijn moeder. --> Dit kan niet.
Elke donderdag | eet | mijn buurman een pizza bij zijn moeder. --> Dit kan wel.
Elke donderdag mijn | eet | buurman een pizza bij zijn moeder. --> Dit kan niet.
Zinsdeel = elke donderdag

Slide 3 - Tekstslide

Typ elk zinsdeel in een apart antwoord:
Gisteravond kregen mijn zus en ik opeens super veel huiswerk.

Slide 4 - Woordweb

Antwoord
Gisteravond | kregen | mijn zus en ik | opeens | super veel huiswerk.

Zinsdeel: Gisteravond
Zinsdeel: kregen
Zinsdeel: mijn zus en ik
Zinsdeel: opeens
Zinsdeel: super veel huiswerk

Slide 5 - Tekstslide

Typ elk zinsdeel in een apart antwoord:
Tijdens de jaarlijkse vergadering hebben veel aanwezigen hun mening geuit.

Slide 6 - Woordweb

Antwoord
Tijdens de jaarlijkse vergadering | hebben | veel aanwezigen | hun mening | geuit. 

Zinsdeel: Tijdens de jaarlijkse vergadering
Zinsdeel: hebben
Zinsdeel: veel aanwezigen
Zinsdeel: hun mening
Zinsdeel: geuit

Slide 7 - Tekstslide

Zinsontleding
Vervolgens kunnen we ook elk zinsdeel benoemen. Welke onderdelen heb je vorig schooljaar gehad?
- Werkwoordelijk gezegde (incl. persoonsvorm)
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp
- Bijwoordelijke bepaling

Slide 8 - Tekstslide

Bouwplan
Een werkwoord kan vaak al aangeven welke zinsdelen minimaal in een zin moeten staan.

Het werkwoord slapen heeft iemand of iets nodig die dit doet (het onderwerp). Een zin met het werkwoord slapen bestaat dus uit 2 basiszinsdelen.

Het werkwoord geven heeft iemand of iets nodig die dit doet (het onderwerp), maar ook iets wat wordt gegeven (lijdend voorwerp). Een zin met het werkwoord geven bestaat dus uit 3 basiszinsdelen.


Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld bouwplan

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zijn.

Hij heeft vandaag nog veel te doen.

Werkwoordelijk gezegde = heeft te doen.

Slide 11 - Tekstslide

Onderwerp
Degene die de handeling (het werkwoord) uitvoert.

Volgende week zal het ministerie belangrijke beslissingen maken.

Wie/wat zal maken? = het ministerie 
Wie/wat + gezegde?

Slide 12 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Degene of datgene wat zelf niets doet, maar nodig is om de handeling uit te voeren.

Bij het tijdschrift Cosmogirl ontvangen nieuwe leden vijfmaal een gratis tijdschrift. 

Wie/wat ontvangen nieuwe leden? = een gratis tijdschrift
Wie/wat + gezegde + onderwerp?

Slide 13 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Degene of datgene die meewerkt aan een bepaalde handeling, degene of datgene ontvangt iets.

Vaak te herkennen aan de woorden aan/voor (of je kunt dit woord er bij denken).

De schooldirecteuren mailen alle ouders een mailtje betreft het laatste nieuws.

Aan/voor wie mailen de schooldirecteuren het laatste nieuws? = alle ouders
Aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 14 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
- Alle overige zinsdelen die je niet kunt benoemen. 
- Het zijn vaak zinsdelen die op de volgende vragen antwoorden geven:

- Waar? Wanneer? Waardoor? Waarmee? Waarnaar? Hoe? Hoeveel?

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
Bijna iedereen kijkt deze dagen naar de Tour de France

A
Bijna iedereen
B
kijkt
C
deze dagen
D
naar de Tour de France

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De politie heeft op de A2 186.000 boetes uitgedeeld.
A
De politie
B
op de A2
C
186.000 boetes
D
heeft uitgedeeld

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
Artsen zonder grenzen hebben de slachtoffers medicijnen en dekens uitgedeeld.
A
Artsen zonder grenzen
B
de slachtoffers
C
medicijnen en dekens
D
hebben uitgedeeld

Slide 18 - Quizvraag