TOA-training juni 3_0

TOA-training juni 3_0
Wat voor vragen kun je verwachten?
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

TOA-training juni 3_0
Wat voor vragen kun je verwachten?

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Tienertoer door heel Nederland
Jongeren van twaalf tot achttien jaar kunnen een tienertoerkaart voor de trein kopen. De kaart kost 33 euro. Met de kaart kun je in de zomer drie dagen onbeperkt door Nederland reizen met de trein. Voor vier dagen betaal je 40 euro. Je hoeft niet alle drie of vier dagen achter elkaar te reizen. Je reisdagen moeten wel allemaal in de geldige periode liggen. 
Tekst 1 van je reader!

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel dagen mag je reizen voor 40 euro?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 4 - Quizvraag

Voor wie is de tienertoerkaart bedoeld?

Slide 5 - Open vraag

Je mag drie of vier dagen onbeperkt door Nederland reizen met de trein. Wat is de voorwaarde?

Slide 6 - Open vraag

Voorwaarde
'Je hoeft niet alle drie of vier dagen achter elkaar te reizen. Je reisdagen moeten wel allemaal in de geldige periode liggen.'


Slide 7 - Tekstslide

Wat voor tekst is de tekst over de tienertoerkaart?
A
een uitnodiging
B
een aankondiging
C
een nieuwsartikel
D
een persoonlijke brief

Slide 8 - Quizvraag

Aankondiging
Aankondigen = vertellen dat iets gaat gebeuren

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Hoe laat vertrekt de trein vanuit Hilversum?
A
10.46
B
11.05
C
11.17
D
11.55

Slide 11 - Quizvraag

In Utrecht moet je overstappen. Hoeveel tijd heb je om over te stappen?

Slide 12 - Open vraag

Vanaf welk perron vertrekt jouw trein in Utrecht?
A
spoor 1
B
spoor 3
C
spoor 8
D
spoor 14

Slide 13 - Quizvraag

Hoe lang duurt de treinreis van Rotterdam naar Antwerpen?

Slide 14 - Open vraag

Tekst 3
Aan        Liam
Van        Tim
Over       Oppassen Biko
Hoi Liam,
Fijn dat je morgen voor Biko kunt zorgen! Ik breng hem om 10.00 bij jou, want ik moet om 10.30 op het station zijn. Ik neem een blikje eten voor ’s avonds mee.
Zelf laat ik hem ’s ochtends al uit, dus je hoeft pas ’s middags met hem naar buiten te gaan. Meestal wandel ik ’s middags een half uur met Biko, maar langer mag ook! 😉
Hij krijgt om 17.30 ongeveer eten – een half blikje. Ik neem zijn waterbak en eetbak ook mee. Doe je ’s ochtends direct water in de bak? En wil je, als je zelf hebt gegeten, Biko nog een keer uitlaten? Dat hoeft niet lang, een kwartier is genoeg.
Ik haal Biko om 21.00 weer bij je op.
Alvast heel erg bedankt dat Biko morgen bij jou mag zijn!
Tot morgen,
Tim

Slide 15 - Tekstslide

10.00 uur
10.30 uur
17.30 uur
21.00 uur
Tim komt Biko brengen. 
Biko moet eten.
Tim moet op het station zijn.
Tim komt Biko weer ophalen. 

Slide 16 - Sleepvraag

Waarom hoeft Liam pas 's middags met Biko te wandelen?
A
De buurvrouw laat Biko 's morgens even uit.
B
's Morgens slaapt Biko altijd.
C
Tim laat Biko 's morgens zelf uit.

Slide 17 - Quizvraag

Tekst 3 (vervolg)
Aan      Tim
Van       Liam
Over      Re: Oppassen Biko
Ha Tim,
Leuk dat Biko morgen komt. Gelukkig heb ik de hele dag vrij en het wordt mooi weer. Reken er maar op dat ik een lange wandeling door het bos ga maken met Biko! Waarschijnlijk gaan Fatima en Aileen mee, want die zijn ook gek op Biko.
Tot morgenochtend!
Groetjes,
Liam

Slide 18 - Tekstslide

Wat betekent 'waarschijnlijk'?
A
De kans is groot.
B
De kans is klein.
C
Het is zeker.

Slide 19 - Quizvraag

Wie gaan waarschijnlijk mee als Liam met Biko gaat wandelen?

Slide 20 - Open vraag

E-mail
Let op: in een goede e-mail staat de belangrijkste informatie in de eerste alinea. 
Mail 1: 'Fijn dat je morgen voor Biko kunt zorgen! Ik breng hem om 10.00 bij jou.'
Mail 2: 'Leuk dat Biko morgen komt.'

Slide 21 - Tekstslide

Tekst 4

Slide 22 - Tekstslide

Wat voor soort tekst is dit?
A
een blog
B
een e-mail
C
een interview
D
een vacature

Slide 23 - Quizvraag

Tekst 4
Dikke letters = vraag
Tussen aanhalingstekens ('..') = antwoord
Inleiding: wie wordt geïnterviewd?

Slide 24 - Tekstslide

'Dan roep ik de dokter'. Wanneer roept Hellen een dokter?
A
Als het beter gaat met de patiënt.
B
Als het slechter gaat met de patiënt.
C
Als ze niet weet wat ze moet doen.

Slide 25 - Quizvraag

'Roepen' betekent 'heel hard zeggen'. Denk je dat Hellen echt gaat roepen om een arts?
A
Ja, want het gaat slecht, dus daarom schreeuwt ze heel hard: 'Dokter!'
B
Nee, het betekent dat ze vraagt of er zo snel mogelijk een arts kan komen.

Slide 26 - Quizvraag

Wat doet Hellen als ze verdrietig is?
A
heel hard huilen
B
met collega's praten over haar gevoelens
C
nergens over praten en haar gevoelens verbergen

Slide 27 - Quizvraag

Waarom moet een verpleegkundige niet te verdrietig worden?
A
Dan kan ze niet goed voor de andere kinderen zorgen.
B
Dan zien de bezoekers dat ze verdrietig is.
C
Dat vinden de artsen en collega's heel vervelend.

Slide 28 - Quizvraag

De bron van de tekst is '50 stoere beroepen'. Wat betekent 'stoer'?

Slide 29 - Open vraag

Paracetamol-tabletten (500 mg)
Waarvoor?
Je gebruikt deze tabletten bij pijn, koorts, griep, verkoudheid, kiespijn, hoofdpijn, spierpijn, menstruatiepijn, spit, zenuwpijn, en pijn en koorts van een inenting.

Voor wie?
De tabletten zijn geschikt voor kinderen vanaf zes jaar en voor volwassenen.

Hoe te gebruiken?
• Kinderen van 6 t/m 8 jaar nemen maximaal per keer ½ tablet, met een maximum van 2 tot 3 tabletten per 24 uur.
• Kinderen van 9 t/m 11 jaar nemen maximaal per keer 1 tablet, met een maximum van 3 tot 4 tabletten per 24 uur.
• Kinderen van 12 t/m 14 jaar nemen maximaal per keer 1 tablet, met een maximum van 4 tot 6 tabletten per 24 uur.
• Kinderen vanaf 15 jaar nemen maximaal per keer 1 tot 2 tabletten, met een maximum van 6 tabletten per 24 uur.

Je kunt ook een tablet in je mond nemen en dan doorslikken met een ruime hoeveelheid water. Ook kun je de tabletten oplossen in een glas met water, doorroeren en dan opdrinken.

Tekst 5

Slide 30 - Tekstslide

In deze tekst lees je hoe je paracetamol moet gebruiken. Hoe heet zo'n tekst?

Slide 31 - Open vraag

Wat is een ander woord voor tablet?
A
drankje
B
medicijn
C
pil

Slide 32 - Quizvraag

Wat betekent 'met een maximum van 6 tabletten per 24 uur'?
A
Je mag in 24 niet meer dan 6 tabletten innemen.
B
Je mag in 24 uur niet minder dan 6 tabletten innemen.
C
Je moet in 24 uur 6 tabletten innemen.
D
Je moet elke 24 uur 6 tabletten in één keer innemen.

Slide 33 - Quizvraag

JA
NEE
Je hebt pijn aan je hoofd en neemt een tablet. 
Je broertje van vier is verkouden en je geeft hem een halve tablet. 
Je bent misselijk en neemt een tablet. 
Je geeft je zusje van bijna zeven jaar een tablet, nadat ze is ingeënt. 

Slide 34 - Sleepvraag

Slide 35 - Tekstslide

Deze tekst komt uit de algemene voorwaarden van Omoda (webshop). Wat zijn algemene voorwaarden?
A
De regels waar de winkel en de klant zich aan moeten houden.
B
Een overzicht van alle producten van de webshop.

Slide 36 - Quizvraag

Is het verplicht je retourartikel aan te melden voordat je het terugstuurt?
A
Ja
B
Nee

Slide 37 - Quizvraag

Je wil retourneren. Je artikel is bezorgd met DHL, je wil het niet aanmelden en je bent je verzendlabel kwijt. Wat moet je doen?

Slide 38 - Open vraag

Verschillende teksten
nieuwsartikel
instructie
vacature
oproep
advertentie
uitnodiging
Hier staat in wat er gebeurd is.
Hierin wordt uitgelegd hoe je iets moet doen. 
Hier lees je op welke functie je kunt solliciteren. 
Tekst waarin jou gevraagd wordt om iets te doen.
Iemand vraagt je te komen naar een feest of ceremonie. 
In deze tekst word je overgehaald iets te kopen. 

Slide 39 - Sleepvraag

Wat vind je moeilijk?
De tekstsoort herkennen
Weten waar ik moet zoeken in de tekst
De woordbetekenissen
Me concentreren op langere teksten
De vragen begrijpen
Snel genoeg werken

Slide 40 - Poll

Tips
  • Lees tijdschriften, kranten, reclamefolders, brieven van school, personeelsadvertenties, enz.
  • Maak online op www.nieuwsbegrip.nl in het archief de opdrachten 'andere tekstsoort' en 'woordenschat'. 

Slide 41 - Tekstslide