Nederlands - herhaling theorie Bouwsteen 6

Herhaling theorie - Bouwsteen 6   
Argumenteren week 13
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Herhaling theorie - Bouwsteen 6   
Argumenteren week 13

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:

Herhaling theorie bouwsteen 6
  • Leerdoelen 
          1 Leerdoelen voorbeeld en theorie
          2 Leerdoelen Lezen & Luisteren
          3 Leerdoelen Schrijven
          4 Leerdoelen Spreken en Gesprekken voeren
  • Even oefenen
  • woordenschat bouwsteen 6 niet vergeten!
    

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Voorbeeld en theorie



  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen feiten en meningen is.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen objectief en subjectief is.
  • Je kunt figuurlijk taalgebruik herkennen.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen standpunten en argumenten is.
  • Je kunt een aantal drogredenen herkennen.
  • Je kunt schriftelijk en mondeling je standpunt of conclusie beargumenteren, ook over gevoelens, intenties en opvattingen van anderen.
  • Je kunt een product of dienst schriftelijk en mondeling aanprijzen.



Leg uit

Slide 3 - Tekstslide

de hersens opschudden: woordgraptogram
  • puzzels die het lokale bestuur op moet lossen (16 letters)
  • (voorlopig nog) Frans eiland is in het Engels vanzelfsprekend (10 letters)
  • onheil als mannenschaap haast heeft (8 letters)
  • paardenwagen getrokken door zwarte watervogels (9 letters)

Slide 4 - Tekstslide

1. Voorbeeld en theorie - Feiten en meningen

Slide 5 - Tekstslide

Je kunt het controleren, het staat vast.
A
Feit
B
Mening

Slide 6 - Quizvraag

Persoonlijke gedachte van iemand, je bent het er wel, niet of een beetje mee eens.
A
Feit
B
Mening

Slide 7 - Quizvraag

Ingezonden brieven, columns en discussieforums zijn voorbeelden van:
A
Objectieve teksten
B
Subjectieve teksten

Slide 8 - Quizvraag

Nieuwsberichten, onderzoeksrapporten en wetenschappelijke tijdschriften zijn voorbeelden van:
A
Objectieve teksten
B
Subjectieve teksten

Slide 9 - Quizvraag

let op de "want-dus-proef"
1. Voorbeeld en theorie - Standpunt en argument

Slide 10 - Tekstslide

*Even oefenen*

Standpunt -->  "Nederland moet meer windmolenparken op zee bouwen." 
Geef aan: argument voor, argument tegen of voorbeeld

Slide 11 - Tekstslide

*Even oefenen antwoorden* 

Standpunt -->  "Nederland moet meer windmolenparken op zee bouwen." 
Geef aan: argument voor, argument tegen of voorbeeld
A - arg. tegen
B - arg. voor
C - voorbeeld
D - voorbeeld
E - voorbeeld
F - arg. tegen
G - arg. voor
H - arg. tegen

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Leerdoelen
2. Lezen en Luisteren


  • In dit deel herhalen we:
  • wat figuurlijk taalgebruik is;
  • figuurlijk taalgebruik in een (luister)tekst herkennen;
  • het onderscheid tussen een feit en een mening benoemen;
  • in een (luister-)tekst de feiten en de meningen herkennen;
  • van feiten en meningen in een (luister)tekst uitleggen waarom het een feit of mening is;
  • conclusies trekken over de bedoelingen en gevoelens van de schrijver of spreker (waaronder wel of geen nepnieuws).



Leg uit

Slide 14 - Tekstslide

2. Lezen en Luisteren - figuurlijk taalgebruik

Slide 15 - Tekstslide

*Even oefenen*

Wat betekenen de volgende uitdrukkingen en gezegdes?

Slide 16 - Tekstslide

*Even oefenen*


Slide 17 - Tekstslide

Leerdoelen
3. Schrijven

In dit deel leer je:
  • je standpunt of conclusie ondersteunen met geldige argumenten;
  • een aantal drogredenen herkennen;
  • je tekst verlevendigen met figuurlijk taalgebruik;
  • schriftelijk een idee, product of dienst aanprijzen rekening houdend met je publiek.



Leg uit

Slide 18 - Tekstslide

3. Schrijven - Beeldspraak

Slide 19 - Tekstslide

Waarom gebruikt een schrijver beeldspraak?

Slide 20 - Open vraag

Wat is een drogreden? 

> Onjuist argument. -Drog- komt van bedrog.

> Niet alle argumenten zijn geldige argumenten. De relatie met de conclusie (standpunt) blijkt als je wat beter kijkt niet te kloppen. Foutieve argumenten worden drogredenen genoemd.
> Bijvoorbeeld: Roken is niet slecht, mijn oma van 95 rookte een pakje per dag.

4. Spreken en Gesprekken voeren - Drogredenen

Slide 21 - Tekstslide

4. Spreken en Gesprekken voeren - Drogredenen
• Ontduiken van de bewijslast
Je formuleert je argument zo dat je je tegenstanders ervan weerhoudt het standpunt tegen te spreken.

• Verkeerd autoriteitsargument
Je voert iemand op die helemaal geen autoriteit is op het gebied van het onderwerp van de discussie, of iemand die er belang bij heeft (partijdig is) 

• Beroep op traditie
Je geeft een argument dat gebaseerd is op het idee dat iets zo moet blijven omdat het altijd al zo geweest is.

• Persoonlijke aanval
Je geeft een argument waarbij je je niet richt op de inhoud van een standpunt maar op de persoon.









Slide 22 - Tekstslide

4. Spreken en Gesprekken voeren - Drogredenen
• Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
Je legt een verband tussen oorzaak en gevolg terwijl dat er niet is. Je trekt dus een verkeerde conclusie. Dit wordt ook wel een onjuist causaal verband genoemd (causaal verband = verband tussen oorzaak en gevolg).

• Cirkelredenering
Je herhaalt het standpunt als een argument. Je zegt dus twee keer hetzelfde.

• Verkeerde vergelijking
Je vergelijkt twee zaken met elkaar die helemaal niet met elkaar te vergelijken zijn.

• Generalisatie
Je trekt op basis van heel weinig gegevens een conclusie.










Slide 23 - Tekstslide

Leerdoelen
4. Spreken en Gesprekken voeren



In dit deel leer je:
  • nog een aantal drogredenen herkennen;
  • mondeling een idee, product of dienst aanprijzen.

Maken: bolletje 1  van spreken/gesprekken voeren
Bespreken

timer
10:00

Slide 24 - Tekstslide

Hij kan nu wel zeggen dat je een bijbaantje moet zoeken, maar zelf heeft hij nog nooit een baan gehad.
A
Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
Overhaaste generalisatie
C
Ontduiken bewijslast
D
Persoonlijke aanval

Slide 25 - Quizvraag

Welke drogreden?

Slide 26 - Tekstslide

Het is belachelijk dat je geen muziek meer krijgt op de middelbare school. Dat vindt Lil Kleine ook.
A
Persoonlijke aanval
B
Cirkelredenering
C
Beroep op autoriteit
D
Verkeerde vergelijking

Slide 27 - Quizvraag

Welke drogreden?
A
Bespelen van het publiek
B
Persoonlijke aanval
C
Verkeerde vergelijking
D
Vertekenen van het standpunt

Slide 28 - Quizvraag

Ik heb helemaal geen zin om me daarvoor te verantwoorden. Zeg mij maar eens waarom ik geen supporter van de Graafschap mag zijn.
A
Cirkelredenering
B
Persoonlijke aanval
C
Overhaaste generalisatie
D
Ontduiken bewijslast

Slide 29 - Quizvraag

Sinds ze iPads op school gebruiken, zijn de resultaten voor de rekentoets achteruit gegaan.
A
Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
Verkeerde vergelijking
C
Beroep op traditie
D
Cirkelredenering

Slide 30 - Quizvraag

Waarom zou ik een mobiele telefoon aanschaffen? Vroeger had niemand een mobiele telefoon en toen kon je ook met elkaar afspreken.
A
Beroep op traditie
B
Ontduiken bewijslast
C
Overhaaste generalisatie
D
Persoonlijke aanval

Slide 31 - Quizvraag

Aan de slag
Bouwsteen 6 Argumenteren:
        -Tussentoets


timer
20:00

Slide 32 - Tekstslide

In de toetsweek:
**TOETS BOUWSTEEN 6**
Huiswerk: (af)maken Woordenschat 3F Bouwsteen 6
toetsstof in Teams
Zorg dat je de opdrachten volgens planner (huiswerk in Teams) hebt gemaakt.


Slide 33 - Tekstslide

Vragen?
Tot volgende week!

Slide 34 - Tekstslide