Verdieping in de GGZ les 4

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

In welke 3 groepen is de GGZ georganiseerd
A
Generalistische, gespecialiseerde en forensische GGZ
B
Basis, curatieve en langdurige GGZ
C
Curatieve, langdurige en forensische GGZ
D
Gespecialiseerde, basis en penitiaire GGZ

Slide 2 - Quizvraag

Oorzaak is lichamelijk
Al het gedrag is aangeleerd
Omgeving wordt bij de behandeling betrokken
Maatschappij is onderdeel van het probleem
Medische model 
Sociale leer theorie
Systeem therapie
Sociaal culturele model

Slide 3 - Sleepvraag

Noem de 6 stappen van het verpleegkundig proces

Slide 4 - Open vraag

Welke behandelmethoden weet je nog?

Slide 5 - Open vraag

Directieve begeleidings stijl
Overtuigende begeleidings stijl
Participerende begeleidings stijl
Delegerende begeleidings stijl
Niet in staat en niet gemotiveerd
Niet in staat maar wel gemotiveerd
Wel in staat maar niet gemotiveerd
Wel in staat en wel gemotiveerd

Slide 6 - Sleepvraag

Wat is psychopathologie
A
Wetenschap van psychiatrische medicatie
B
Wetenschap van het lichamelijke lijden
C
Wetenschap van forensisch gedrag
D
Wetenschap van het geestelijk of psychisch lijden

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een verkeerde uitleg van zintuiglijke gegevens?
A
Illusie
B
Psychose
C
Hallucinatie
D
Waan

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een zintuiglijke waarneming die niet overeenkomt met de werkelijkheid
A
Illusie
B
Psychose
C
Hallucinatie
D
Waan

Slide 9 - Quizvraag

Iets horen wat er niet is, is een
A
optische hallucinatie
B
akoestische hallucinatie
C
alfactorische hallucinatie
D
haptische hallucinatie

Slide 10 - Quizvraag

Welke verschillende wanen ken je?

Slide 11 - Open vraag

Wat is de DSM-5?

Slide 12 - Open vraag

Waarvoor wordt de DSM-5 gebruikt?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Kijkvragen Leanne en Mattitja
1. Is het duidelijk welke soort werkzame therapieën goed zijn voor deze soort mensen in Cluster A.
Nee? Leg uit om waarom dit niet waar is?
2. Welke persoonlijkheidsstoornis zou sneller een relatie hebben tegenover de andere twee persoonlijkheidsstoornis?
3. Wat is het grootste verschil tussen een paranoïde stoornis en een schizo typische persoonlijkheidsstoornis?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Toetsvragen

Slide 22 - Tekstslide

welke persoonlijkheidsstoornissen vallen onder cluster A?
A
A. borderline, narcistische en antisociale persoonlijkheids- stoornissen
B
B. paranoide, schizoide en schizotypische persoonlijkheidsstoornis
C
C. histrionische, obsessieve- compulsieve en afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Slide 23 - Quizvraag

wat is een kenmerkend symptoom van de schizotypische persoonlijkheidsstoornis?
A
overmatige behoefte aan sociale relaties
B
magisch denken en eigenaardige overtuigingen
C
sterke behoefte aan controle over anderen
D
impulsief en risicovol gedrag

Slide 24 - Quizvraag

wat is een belangrijk aandachtspunt bij de behandeling van cluster A persoonlijkheidsstoornissen?
A
direct confronteren van onrealistische overtuigingen
B
focus op het ondersteunen van de persoon zonder de overtuigingen uit te dagen
C
gebruik van intensieve groepstherapie om sociale vaardigheden te verbeteren
D
toepassen van strikte gedragsmodificatieprogramma's

Slide 25 - Quizvraag

Noem 3 behandelingen die wij hebben genoemd.

Slide 26 - Open vraag

Dissociatieve stoornis kan niet over gaan.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Wat zijn klachten bij dissociatieve stoornis?

A
Nare dingen die je als kind hebt meegemaakt
B
De wereld voelt speciaal en je voelt alsof je overal bij hoort
C
c. Je hoort stemmen in jezelf

Slide 28 - Quizvraag

Wat is OCPD voor stoornis?
A
Angststoornis
B
Bipolaire stoornis
C
Persoonlijkheidsstoornis
D
Psychotische stoornis

Slide 29 - Quizvraag

Welke therapievorm wordt het vaakst ingezet bij OCPD?
A
Psychotherapie
B
Cognitieve gedragstherapie
C
PMT
D
EMDR

Slide 30 - Quizvraag

OCPD en OCD zijn hetzelfde, omdat beide stoornissen te maken hebben met dwang
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Noem drie kenmerken van dwangmatige persoonlijkheidsstoornis

Slide 32 - Open vraag

Welke van de volgende symptomen is kenmerkend voor een manische episode bij een bipolaire stoornis?
A
Aanhoudende vermoeidheid en terugtrekking uit sociale situaties
B
Vertraagd denken en concentratieproblemen
C
Verhoogde spraakzaamheid, overactiviteit en een opgeblazen gevoel van eigenwaarde
D
Regelmatig terugkerende nachtmerries en geheugenverlies

Slide 33 - Quizvraag

Wat is geen veelvoorkomend symptoom van een depressieve episode?
A
. Verlies van interesse in dagelijkse activiteiten
B
Overmatige energie en behoefte aan minder slaap
C
. Gevoelens van waardeloosheid of schuld
D
Gedachten aan de dood of zelfmoord

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een veelgebruikte behandeling voor zowel bipolaire stoornis als depressie?
A
Antibiotica
B
Psychotherapie en/of medicatie zoals stemmingsstabilisatoren of antidepressiva
C
Fysiotherapie
D
Alleen slaaptherapie

Slide 35 - Quizvraag

Welke kenmerken horen bij iemand die narcistisch is? Noem er 3.

Slide 36 - Open vraag


Welke kwaliteiten heb jij nodig als verpleegkundige bij iemand met een persoonlijkheidsstoornis? Noem er 2.

Slide 37 - Open vraag

In welke levensfase is borderline het sterkst?
A
kinderen
B
jongvolwassenen
C
volwassenen
D
ouderen

Slide 38 - Quizvraag