B1 Hoofdstuk 3

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBeroepsopleiding

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

progressief
Het gebruik van 'er'
werkwoorden met en zonder prepositie

Slide 2 - Tekstslide

De fiets
Het enige recht van de vrouw is het aanrecht.

Een echte vent strijkt zijn eigen overhemd.

Slide 3 - Tekstslide

iets onder de loep nemen
In het geweer komen
het komt je niet aanwaaien
geen haar op mijn hoofd die daaraan denkt
in de weer zijn
actie ondernemen
bezig zijn
ergens moeite voor moeten doen
het gebeurt absoluut niet
goed onderzoeken

Slide 4 - Sleepvraag

hoop
verdelen
ontkomen
gelijkwaardig
klussen
zielig
versieren
uitgaan van
pittig
moeizaam
opvang
met name
aandeel
opmaken
gunst
braaf

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Vaders zorgden niet voor de kinderen,  kookten niet, wandelden niet met hun kinderen.

Slide 7 - Tekstslide

De zorgtaken als aankleden, eten geven en naar bed, school of opvang  brengen.
Vaders zorgden niet voor de kinderen,  kookten niet, wandelden niet met hun kinderen.

Slide 8 - Tekstslide

De zorgtaken als aankleden, eten geven en naar bed, school of opvang  brengen.
c
Vaders zorgden niet voor de kinderen,  kookten niet, wandelden niet met hun kinderen.

Slide 9 - Tekstslide

De zorgtaken als aankleden, eten geven en naar bed, school of opvang  brengen.
Pappa doet iets leuks met de kinderen / werkt. 
Mamma brengt de kinderen naar bed, ruimt het huis op...
c
Vaders zorgden niet voor de kinderen,  kookten niet, wandelden niet met hun kinderen.

Slide 10 - Tekstslide

De zorgtaken als aankleden, eten geven en naar bed, school of opvang  brengen.
Hij verbaast zich erover dat vrouwen niet in het geweer komen.
Pappa doet iets leuks met de kinderen / werkt. 
Mamma brengt de kinderen naar bed, ruimt het huis op...
c
Vaders zorgden niet voor de kinderen,  kookten niet, wandelden niet met hun kinderen.

Slide 11 - Tekstslide

De zorgtaken als aankleden, eten geven en naar bed, school of opvang  brengen.
Hij verbaast zich erover dat vrouwen niet in het geweer komen.
Pappa doet iets leuks met de kinderen / werkt. 
Mamma brengt de kinderen naar bed, ruimt het huis op...
c
Vrouwen voelen zich schuldig. Dat schuldgevoel compenseren ze door extra veel zorg te geven. De moeders van vroeger waren de hele dag al bezig geweest met de kinderen. Ze hadden ook nog eens meer kinderen dan nu.
Vaders zorgden niet voor de kinderen,  kookten niet, wandelden niet met hun kinderen.

Slide 12 - Tekstslide

De zorgtaken als aankleden, eten geven en naar bed, school of opvang  brengen.
Hij verbaast zich erover dat vrouwen niet in het geweer komen.
Pappa doet iets leuks met de kinderen / werkt. 
Mamma brengt de kinderen naar bed, ruimt het huis op...
c
Vrouwen voelen zich schuldig. Dat schuldgevoel compenseren ze door extra veel zorg te geven. De moeders van vroeger waren de hele dag al bezig geweest met de kinderen. Ze hadden ook nog eens meer kinderen dan nu.
Vaders zorgden niet voor de kinderen,  kookten niet, wandelden niet met hun kinderen.

Slide 13 - Tekstslide

De zorgtaken als aankleden, eten geven en naar bed, school of opvang  brengen.
Hij verbaast zich erover dat vrouwen niet in het geweer komen.
Pappa doet iets leuks met de kinderen / werkt. 
Mamma brengt de kinderen naar bed, ruimt het huis op...
c
Vrouwen voelen zich schuldig. Dat schuldgevoel compenseren ze door extra veel zorg te geven. De moeders van vroeger waren de hele dag al bezig geweest met de kinderen. Ze hadden ook nog eens meer kinderen dan nu.
Als de partner meer uren gaat werken, gaat de vader meer zorgtaken doen. Hij voelt zich daar verantwoordelijker voor.
Vaders zorgden niet voor de kinderen,  kookten niet, wandelden niet met hun kinderen.

Slide 14 - Tekstslide

'Er'
Overzicht functies
1.  'er' in combinatie met een telwoord of hoeveelheid

2. 'er' in combinatie met een onbepaald subject

3. 'er' als aanduiding van plaats

4. 'er' in combinatie met een prepositie

5. 'er' als subject in een passieve zin zonder echt subject

Slide 15 - Tekstslide

'Er'
Overzicht functies
1.  'er' in combinatie met een telwoord of hoeveelheid

2. 'er' in combinatie met een onbepaald subject

3. 'er' als aanduiding van plaats

4. 'er' in combinatie met een prepositie

5. 'er' als subject in een passieve zin zonder echt subject
Ik heb er drie.
Er zit een kat op de vensterbank
Hij heeft er lang gewoond.
Ik kijk er elke dag naar.
Er wordt gebeld.

Slide 16 - Tekstslide

'Er'
Overzicht functies
1.  'er' in combinatie met een telwoord of hoeveelheid

2. 'er' in combinatie met een onbepaald subject

3. 'er' als aanduiding van plaats

4. 'er' in combinatie met een prepositie

5. 'er' als subject in een passieve zin zonder echt subject
kwantitief
Ik heb er drie.
Er zit een kat op de vensterbank
Hij heeft er lang gewoond.
Ik kijk er ellke dag naar.
Er wordt gebeld.

Slide 17 - Tekstslide

'Er'
Overzicht functies
1.  'er' in combinatie met een telwoord of hoeveelheid

2. 'er' in combinatie met een onbepaald subject

3. 'er' als aanduiding van plaats

4. 'er' in combinatie met een prepositie

5. 'er' als subject in een passieve zin zonder echt subject
kwantitief
presentatief
Ik heb er drie.
Er zit een kat op de vensterbank
Hij heeft er lang gewoond.
Ik kijk er ellke dag naar.
Er wordt gebeld.

Slide 18 - Tekstslide

'Er'
Overzicht functies
1.  'er' in combinatie met een telwoord of hoeveelheid

2. 'er' in combinatie met een onbepaald subject

3. 'er' als aanduiding van plaats

4. 'er' in combinatie met een prepositie

5. 'er' als subject in een passieve zin zonder echt subject
kwantitief
presentatief
locatief
Ik heb er drie.
Er zit een kat op de vensterbank
Hij heeft er lang gewoond.
Ik kijk er ellke dag naar.
Er wordt gebeld.

Slide 19 - Tekstslide

'Er'
Overzicht functies
1.  'er' in combinatie met een telwoord of hoeveelheid

2. 'er' in combinatie met een onbepaald subject

3. 'er' als aanduiding van plaats

4. 'er' in combinatie met een prepositie

5. 'er' als subject in een passieve zin zonder echt subject
kwantitief
presentatief
locatief
prepositioneel
Ik heb er drie.
Er zit een kat op de vensterbank
Hij heeft er lang gewoond.
Ik kijk er elke dag naar.
Er wordt gebeld.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

'Er'
het
er

Slide 22 - Tekstslide

werkwoord zonder prepositie 
object ontbreekt
Ik doe het.
Ik bekijk het.
Ik open het.
er
het

Slide 23 - Tekstslide

werkwoord met prepositie
object ontbreekt
werkwoord zonder prepositie 
object ontbreekt
Werkwoorden zonder / met prepositie
het
er
Ik doe het.
Ik bekijk het.
Ik open het.
Ik wacht erop. 
Ik loop erover.
Ik kijk ernaar.

Slide 24 - Tekstslide

hoofdwerkwoord met prepositie
object ontbreekt
werkwoord zonder prepositie
object ontbreekt
het
er
wachten op 
lopen over
kijken naar
Ik doe het.
Ik open het.
Ik zie het.
Ik wacht erop. 
Ik loop erover.
Ik kijk ernaar.

Slide 25 - Tekstslide

werkwoord met prepositie
object ontbreekt
werkwoord zonder prepositie
object ontbreekt
het
er
Ik de het.
Ik bekijk het.
Ik open het.
Ik wacht erop. 
Ik loop erover.
Ik kijk ernaar.
wachten op 
lopen over
kijken naar
dat
daar
Ik doe het.
Ik open het.
Ik zie het.

Slide 26 - Tekstslide

Ik probeer het.
Ik doe het.
Je kunt het.
ik hoor het.
Ik durf het.
Ik gebruik het.
Ik onderzoek het.
Ik heb het nodig.
Ik geeft het toe.
Ik laat het los.
Ik wacht erop.
Ik hou ervan.
Ik reageer erop.
Ik schrik ervan.
Ik zoek ernaar.
Ik spreek erover.
Ik begin ermee.
Ik stop ermee.
Ik ga ernaartoe.
Ik breng je ernaartoe.
'Het' en 'er' verwijzen beiden naar iets dat je expliciet kunt maken.

Slide 27 - Tekstslide

Vragen met werkwoord 
+ prepositie
gebruik waar.
werkwoord met vaste prepositie
object ontbreekt
werkwoord zonder vast prepositie 
het object ontbreekt
het
er
Ik doe het.
Ik open het.
Ik zie het.
Ik wacht erop. 
Ik loop erover.
Ik kijk ernaar.
dat
daar
vraag
Wacht je op de trein?
Waar wacht je op? 

Slide 28 - Tekstslide

werkwoord met vaste prepositie
object ontbreekt
Vragen met werkwoord 
+ prepositie
gebruik waar.
werkwoord zonder prepositie
het object ontbreekt
het
er
dat
daar
vraag
Wacht je op de trein?
Waar wacht je op? 
Gebruik wie.
persoon
Wacht je op je zus?
Op wie wacht je? 
Ik doe het.
Ik open het.
Ik zie het.
Ik wacht erop. 
Ik loop erover.
Ik kijk ernaar.

Slide 29 - Tekstslide

werkwoord met vaste prepositie
object ontbreekt
Vragen met werkwoord 
+ prepositie
gebruik waar.
werkwoord zonder prepositie
het object ontbreekt
het
er
dat
daar
vraag
Gebruik wie.
persoon
Ik doe het.
Ik open het.
Ik zie het.
Ik wacht erop. 
Ik loop erover.
Ik kijk ernaar.
het object is een persoon: hem, haar, hen, ze
Ik kijk naar een boek. Ik kijk ernaar.
Ik kijk naar mijn dochter. Ik kijk naar haar.
ik kijk naar mijn zoon, ik kijk naar hem.
Ik kijk naar mijn kinderen, ik kijk naar hen.

Slide 30 - Tekstslide

Vragen met een hoofdwerkwoord 
+ prepositie
gebruik waar.
werkwoord met prepositie
object ontbreekt
werkwoord zonder prepositie
object ontbreekt
het
er
Ik wacht erop. 
Ik loop erover.
Ik kijk ernaar.
dat
daar
vraag
Betreft het antwoord een persoon
gebruik wie.
persoon
bewering
het object is een persoon: hem, haar, hen, ze
Ik kijk naar een boek. Ik kijk ernaar.
Ik kijk naar mijn dochter. Ik kijk naar haar.
ik kijk naar mijn zoon, ik kijk naar hem.
Ik kijk naar mijn kinderen, ik kijk naar hen.
Ik doe het.
Ik open het.
Ik zie het.

Slide 31 - Tekstslide

Vragen met een hoofdwerkwoord 
+ prepositie
gebruik waar.
hoofdwerkwoord heeft een prepositie bij zich
object ontbreekt
'hoofdwerkwoord heeft geen prepositie bij zich
het object ontbreekt
het
er
Ik doe het.
Ik bekijk het.
Ik open het.
Ik wacht erop. 
Ik loop erover.
Ik kijk ernaar.
dat
daar
vraag
Betreft het antwoord een persoon
gebruik wie.
persoon
er introduceert het onbepaald subject
het specificeert het onbepaald subject
Er staat een auto in de garage. 
Het is een blauwe VW Golf. 

Slide 32 - Tekstslide

huiswerk
opdracht 15 + 16
Lees de tekt op blz. 117 - 119

Slide 33 - Tekstslide

hokjesgeest
bijbenen
geboren 
getogen
de waan van de dag
de deur wijzen
lef hebben

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

bescheiden
terughoudend
modest
sober
matig
frugally
zuinig
spaarzaam
economical
plichtsgetrouw
consciëntieus
dutiful
hardwerkend
vlijtig
hardworking
principieel
principled
wezenlijk

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

zwaluw
voor iedere 
nautische mijl
opgetuigd schip
Kaap Hoorn gerond.
anker
de Atlantische oceeaan overgestoken
Waarom een tatoeage?

Slide 38 - Tekstslide

geen blad voor de mond nemen
van top tot teen
het gelijk aan je zijde hebben
het voor het zeggen hebben
de baas zijn
gelijk hebben
zeggen wat je vindt
helemaal

Slide 39 - Sleepvraag

Slide 40 - Tekstslide

Ben je tevreden?
Heb je iets gemist?
En nu?

Slide 41 - Tekstslide

uitbundig
jargon
litteken
naald
ontroerend
tatoeages
rimpel
benadrukken
zwerven
opzichtig
verpesten
overigens

Slide 42 - Tekstslide

'Er'
Vooruitwijzend
We zijn er niet aan toe gekomen.
Ze hoopte erop.
waaraan?
er
er
dat ik in huis klus.
dat ze voortaan vier dagen per week kon werken.
opdracht 32 en 33
waarop?

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

structuurwoorden / verbindingswoorden 
om de tekst makkelijker leesbaar te maken
u
televisie
fulltime
meningsuiting
lantarenpalen
bibliotheken
downloaden
vuurwerk
privacy

Slide 45 - Tekstslide

Oeps, vergeten...
Jij zou toch de boodschappen doen?
Zou jij niet de aardappelen schillen?
We zouden toch vanavond naar de film gaan?
gesloten vraag met zouden + niet/toch + infinitief
herinnering
herinnering aan 
een belofte
'toch' -> hoofdzin -> gesloten vraag 
toch

Slide 46 - Tekstslide