groep 7 Zoek de werkwoorden (infinitief, persoonsvorm en voltooid deelwoord)

de drie hoofdvormen van werkwoorden.

1. het hele werkwoord of de infinitief (inf.)
2. de persoonsvorm (pv.)
3. het voltooid deelwoord (volt. dw.)
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalPrimary Education

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

de drie hoofdvormen van werkwoorden.

1. het hele werkwoord of de infinitief (inf.)
2. de persoonsvorm (pv.)
3. het voltooid deelwoord (volt. dw.)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Als kind begin je meteen je moedertaal te spreken.

Slide 5 - Open vraag



Schrijf de werkwoorden op en zet de hoofdvorm (inf./ pv./ volt. dw.) erachter tussen haakjes. 

Slide 6 - Tekstslide

In de wieg wordt er al voortdurend tegen je gepraat.

Slide 7 - Open vraag

Je kunt ook twee moedertalen hebben.

Slide 8 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Kies het juiste werkwoordelijk gezegde!

Slide 11 - Tekstslide

Emma moet een beslissing nemen.
A
Emma moet nemen
B
moet nemen

Slide 12 - Quizvraag

Ze moet haar moedertaal noemen.
A
moet noemen
B
haar moedertaal noemen

Slide 13 - Quizvraag

Met haar moeder spreekt Emma Engels.
A
spreekt
B
spreekt Engels

Slide 14 - Quizvraag

Met haar vader heeft ze altijd Nederlands gesproken.
A
heeft ze gesproken
B
heeft gesproken

Slide 15 - Quizvraag

Maar hij kan nog beter Servo-Kroatisch praten.
A
kan beter praten
B
kan praten

Slide 16 - Quizvraag

Ten slotte heeft Emma haar keuze gemaakt.
A
heeft gemaakt
B
gemaakt

Slide 17 - Quizvraag

Zet de juiste hoofdvorm boven de werkwoorden.

Slide 18 - Tekstslide

Papa, waarom heeft mama mij Engels geleerd?
pv
inf.
volt. dw. 

Slide 19 - Sleepvraag



Jij moest ten minste één wereldtaal beheersen.
beheersen
moest

pv

inf.


volt. dw.

Slide 20 - Sleepvraag



En van mij heb je goed Nederlands geleerd. 

pv

inf.

volt. dw.

Slide 21 - Sleepvraag

Vergelijk de volgende twee zinnen.
1. We gebruiken veel woorden uit het Engels.
2. Die woorden moet je dan wel goed gebruiken.
Kun je altijd aan het ww zien of het een pv, inf. of volt.dw is?

Slide 22 - Open vraag

Vergelijk de volgende twee zinnen.
1. We gebruiken veel woorden uit het Engels.
2. Die woorden moet je dan wel goed gebruiken.
Kun je altijd aan het ww zien of het een pv, inf. of volt dw is?
A
Ja, de Nederlandse taal is altijd duidelijk.
B
Ja, gebruiken begint met ge dus is het een volt. dw.
C
Nee, niet altijd. aan gebruiken kun je niet zien of het een pv of volt. dw is.

Slide 23 - Quizvraag

Tip: je moet vooral kijken naar de functie van het werkwoord in de zin?
- is het persoonsvorm? 
- is het een heel werkwoord/ infinitief?
- is het een voltooid deelwoord (hulpwerkwoord vaak hebben/ zijn)

Slide 24 - Tekstslide