G2A oefentoets grammatica Kapitel 4

werkwoord: wohnen
... du in Berlin?
(vul de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd in het Duits in)
1 / 21
volgende
Slide 1: Open vraag
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

werkwoord: wohnen
... du in Berlin?
(vul de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd in het Duits in)

Slide 1 - Open vraag

werkwoord: gehen
Laura ... jeden Tag zur Schule
(Vul de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd in het Duits in)

Slide 2 - Open vraag

werkwoord: streicheln
... ihr die Schlange?
(vul de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd in het Duits in)

Slide 3 - Open vraag

werkwoord: machen
Ich ... morgen ein Picknick.
(vul de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd in het Duits in)

Slide 4 - Open vraag

werkwoord: beschreiben
Die Kinder ... das Kaninchen.
(vul de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd in het Duits in)

Slide 5 - Open vraag

werkwoord: fehlen
Zwei Schüler haben in Mathe ...
(vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in het Duits in)

Slide 6 - Open vraag

werkwoord: holen
Hast du die Pommes ... , Felix?
(vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in het Duits in)

Slide 7 - Open vraag

werkwoord: kaufen
Wir haben ein Geschenk ... .
(vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in het Duits in)

Slide 8 - Open vraag

werkwoord: hören
Ich habe ... , dass du ein Pferd hast.
(vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in het Duits in)

Slide 9 - Open vraag

werkwoord: schicken
Tessa hat mir ein Karte ... .
(vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in het Duits in)

Slide 10 - Open vraag

ich ( meinen):
A
ich mein
B
ich meine
C
ich meinst
D
ich meint

Slide 11 - Quizvraag

voltooid deelwoord van streicheln:
A
getreichelt
B
gestreichet
C
gestreicht
D
gestreichelt

Slide 12 - Quizvraag

voltooid deelwoord van lachen:
A
gelachen
B
gelacht

Slide 13 - Quizvraag

Was (haben) du gestern (machen)?
Wat is de juiste vorm?
A
Was hast du gestern gemacht?
B
Was hast du gestern machst?
C
was habe du gestern gemacht?
D
was habe du gestern macht?

Slide 14 - Quizvraag

(Haben) ihr die Vögel schon (füttern)
Wat is de juiste vorm?
A
Habt ihr die Vögel schon gefüttert?
B
Haben ihr die Vögel schon gefüttert?
C
Habt ihr die Vögel schon gefütterd?
D
Haben ihr die Vögel schon gefütterd?

Slide 15 - Quizvraag

Vertaal: het schaap

Slide 16 - Open vraag

Vertaal: ondeugend

Slide 17 - Open vraag

vertaal: de vacht

Slide 18 - Open vraag

Vertaal: die Aufmerksamkeit

Slide 19 - Open vraag

Vertaal: seit

Slide 20 - Open vraag

Vertaal: empfinden

Slide 21 - Open vraag