HAVO 3 - Chapitre 2 - I (passé composé - herhaling)

Aujourd'hui
Herhalen: passé composé
Nakijken + opdracht

Les buts: 
- je kunt de passé composé van de regelmatige werkwoorden (-er / -re / -ir ) maken
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui
Herhalen: passé composé
Nakijken + opdracht

Les buts: 
- je kunt de passé composé van de regelmatige werkwoorden (-er / -re / -ir ) maken

Slide 1 - Tekstslide

Le passé composé (herhaling)
  • Verleden tijd
  • 2 delen:
1. hulpwerkwoord 
2. voltooid deelwoord

Slide 2 - Tekstslide

1. Hulpwerkwoord
avoir of être

Slide 3 - Tekstslide

Avoir
=
  hebben



Sleep de juiste vorm van avoir naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
j'
                     avons
                          ont
                             ai
                        avez
                            as
                              a

Slide 4 - Sleepvraag

être
=
  zijn



Sleep de juiste vorm van être naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
sont
es
sommes
êtes
suis
est

Slide 5 - Sleepvraag

1. Hulpwerkwoord
                      avoir                             of                                  être

j'ai
tu as
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont
je suis
tu es
il / elle / on est
nous sommes
vous êtes
ils / elles sont

Slide 6 - Tekstslide

WANNEER ÊTRE OF AVOIR?


Met être:
naître - mourir
monter - descendre
(re)venir - partir
(r)entrer - retourner
tomber - passer
aller - arriver
rester - sortir 

Slide 7 - Tekstslide

2. voltooid deelwoord
Naast het hulpwerkwoord heb je ook een voltooid deelwoord nodig. 
In het Nederlands vaak met ge- of be-  (gefietst, gewandeld, betaald).

In het Frans:
werkwoorden op -er:     -er wordt é              chanté, allé, parlé
werkwoorden op -re:     -re wordt u             perdu, vendu, descendu
werkwoorden op -ir:       -ir wordt i               choisi, fini, rougi

Slide 8 - Tekstslide

2. voltooid deelwoord
Als je hulpwerkwoord être is, krijgt het voltooid deelwoord 
soms een extra e en/of s

e bij vrouwelijk
s bij meervoud


je suis allé(e)
tu es allé(e)
il est allé
elle est allée
on est allé
nous sommes allé(e)s
vous êtes allé(e)(s)
ils sont allés
elles sont allées

Slide 9 - Tekstslide

wat is dan:

ik heb gegeven (donner)                =
jij hebt  geluisterd (écouter)         =
hij heeft gepraat (parler)                =
wij hebben gezongen (chanter)  =
jullie hebben gegeten (manger)  =
zij hebben gekletst (bavarder)      =

Slide 10 - Tekstslide

dat is dit:

ik heb gegeven (donner)                =   j'ai donné
jij hebt  geluisterd (écouter)         =  tu as écouté
hij heeft gepraat (parler)                =  il a parlé
wij hebben gezongen (chanter)  =  nous avons chanté
jullie hebben gegeten (manger)  =  vous avez mangé
zij hebben gekletst (bavarder)      =  ils ont bavardé

Slide 11 - Tekstslide

Daisy (manger - eten) au restaurant en France
A
a mangé
B
a mangée
C
est mangé
D
est mangée

Slide 12 - Quizvraag

Il (finir - eindigen/voltooien) ses devoirs
A
a fino
B
a finu
C
a finé
D
a fini

Slide 13 - Quizvraag

Elles...
A
sont partie
B
sont partise
C
sont parties
D
sont partis

Slide 14 - Quizvraag

Luuk et Daisy (louer - huren) un appartement à Nice
A
sont loué
B
sont louées
C
ont loué
D
ont loués

Slide 15 - Quizvraag

Daisy (partir - vertrekken) en France
A
est partie
B
est parti
C
a partie
D
a parti

Slide 16 - Quizvraag

Jij bent uitgegaan
(sortir)

Slide 17 - Open vraag

Lisa ___ ___ (aller) à Paris.

Slide 18 - Open vraag

Qu'est-ce que tu as fait?
Vertel wat je gedaan hebt tijdens de kerstvakantie. Vertel tenminste 5 dingen. 
bijv. werken / shoppen / eten 

Pendant les vacances de Noël, ...

Slide 19 - Tekstslide