H7 Je eigen omgeving in beeld - Samenvattingsles

7. Je eigen omgeving in beeld






1 vwo
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare school

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

7. Je eigen omgeving in beeld






1 vwo

Slide 1 - Tekstslide

Welkom! 

Doe je telefoon in de telefoon tas, ga op je eigen plek zitten en pak je spullen. Als de timer afloopt ben je stil. 

Vandaag heb je nodig:
- je laptop dicht op tafel

timer
2:00

Slide 2 - Tekstslide

Toets week 43 
Stof: Hoofdstuk 7 Je eigen omgeving in beeld, zie ook het leeroverzicht bij de opdrachten per paragraaf.

Neem je eigen atlas (GB55) mee naar de toets

Slide 3 - Tekstslide

LessonUp inloggen
Ga naar LessonUp.app en registreer je met je Office 365 account. Voeg je daarna toe met de klascode pjfok en maak de samenvattingsles van H7.  Krijg je de volgende melding: 'Je kunt alleen registreren met een uitnodiging van je docent', gebruik dan de link in Teams. 

Klaar? Ga leren voor de toets (bv. de begrippen) 

Slide 4 - Tekstslide

Begrippen
Begrippen zijn erg belangrijk bij aardrijkskunde. De begrippenlijst vind je achterin je boek (blz. 116).

Het leren van de begrippen is belangrijk, dat helpt je namelijk om de stof en toetsvragen beter te begrijpen. Er komt ook een begrippenvraag op de toets waarin een aantal begrippen letterlijk worden gevraagd (ik noem het begrip, jij geeft de omschrijving). Leren via quizlet

De begrippen worden op de toets ook letterlijk gevraagd (ik geef de omschrijving, jij noemt het begrip). Het leren van de begr

Slide 5 - Tekstslide

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving: huis waarvan de bewoner ook de eigenaar is

Slide 6 - Open vraag

Leerdoelen §1 De inrichting van een wijk 

Aan het eind van de les kan je:
1. Vertellen wat de betekenis is van het begrip eigen omgeving
2. Uitleggen welke soorten ruimtegebruik er zijn in een (woon)wijk
3. Uitleggen wat de volgende kenmerken zijn van woningen: een-/meer- gezinswoningen, laagbouw-hoogbouw, huur-koop, duur-goedkoop


Basisboek: B171 Stad en dorp, B183 Ruimtelijke ordening


Slide 7 - Tekstslide

Wat is het uiterste van laagbouw?
A
Een huis met 2 verdiepingen
B
Een huis van 3 verdiepingen
C
Een huis met 4 verdiepingen
D
Alle antwoorden zijn fout

Slide 8 - Quizvraag


Des te meer koopwoningen in een wijk des te...
A
rijker
B
armer

Slide 9 - Quizvraag

Leerdoelen §2 De Kinkerbuurt: inrichting en bewoners

Aan het eind van de les kan je:
1. Vertellen hoe de inrichting van een oude woonwijk eruitziet
2. Uitleggen wat de gevolgen zijn van stedelijke vernieuwing
3. Uitleggen wat bewonerskenmerken zijn: aantal, groei, huishoudens, leeftijdsopbouw, herkomst 


Basisboek: B150 Natuurlijke bevolkingsgroei, B151 Sociale bevolkingsgroei, B174 Urbanisatie, B186 Stedelijke vernieuwing


Slide 10 - Tekstslide

De Kinkerbuurt is een voorbeeld van een oude woonwijk. Wanneer zijn oude woonwijken gebouwd?

Slide 11 - Open vraag

Tot welk jaar vond verstedelijking plaats?
A
1963
B
1984
C
1994
D
1996

Slide 12 - Quizvraag

Natuurlijke bevolkingsgroei is
A
Geboorte - sterfte
B
Geboorte + sterfte

Slide 13 - Quizvraag

Leerdoelen §3 Stad of platteland?
Aan het eind van de les kan je:
1. Uitleggen wat de kenmerken zijn van het platteland/landelijke gebied (uiterlijk, ruimtegebruik, voorzieningen)
2. Uitleggen wat het verschil is tussen een agglomeratie, stadsgewest en stedelijk gebied


Basisboek: B71 Stad en dorp, figuur 7.3, B213 Voorzieningen, B214 Verzorgingsgebied


Slide 14 - Tekstslide

Kies bij elke zin het juiste woord
Er is                  contact tussen de steden en de voorsteden van een stadsgewest.
Het gebied rondom Utrecht is steeds                       verstedelijkt. 
In Nederland zijn steeds                         mensen in een stad, voorstad of stadsgewest gaan wonen.

veel
weinig
meer
minder
meer
minder

Slide 15 - Sleepvraag

Wat is de juiste volgorde:
A
Stadsgewest, agglomeratie, stedelijk gebied, centrale stad
B
Centrale stad, Stedelijk gebied, agglomeratie, stadsgewest
C
Centrale stad, agglomeratie, stadsgewest, stedelijk gebied
D
Centrale stad, agglomeratie, stedelijk gebied, stadsgewest

Slide 16 - Quizvraag

Leerdoelen §4 Stad of platteland?
Aan het eind van de les kan je:
1. Uitleggen wat de verschillen zijn tussen woonwijken in Den Haag en waardoor dat komt
2. Uitleggen wat de kenmerken zijn van een Geografisch Informatie Systeem (GIS)

Slide 17 - Tekstslide

Is deze wijk in Den Haag op zand of op veen gebouwd?
A
Zand
B
Veen

Slide 18 - Quizvraag

Op welke ondergrond woont de rijke elite van Den Haag
A
Zand
B
Veen
C
Zeeklei
D
Rivierklei

Slide 19 - Quizvraag

Vaardigheden: Kaartsoorten
Een overzichtskaart geeft informatie over de ligging van steden, wateren, bergen, wegen en spoorlijnen en het bodemgebruik. Deze kaarten worden gebruikt om een eerste indruk te krijgen van een gebied: een overzicht van ‘wat’ en ‘waar’ in een gebied

Thematische kaarten gaan altijd over een bepaald onderwerp (= thema). Er zijn verschillende soorten thematische kaarten.

Slide 20 - Tekstslide

Wat soort kaart is de kaart in de afbeelding?

Slide 21 - Open vraag

Vaardigheden: Atlas 
Waar vind je ook alweer wat?
- Bladwijzer (helemaal achterin), als je ongeveer weet waar iets ligt
- Topografisch namenregister (p.292), dit gebruik je voor als je een plaats/dorp/stad/land/rivier/ etc. zoekt, maar je weet niet waar het ligt
- Trefwoorden register (p. 324), dit gebruik je als je een kaart zoekt met een bepaald onderwerp/thema/begrip
- Statistiek (p. 278), dit gebruik je voor precieze getallen (Geel = Nederland, Blauw = Europa, Groen = wereld)

Kun je iets niet vinden? Op p. 2 vind je de inhoudsopgave van de atlas. 

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld atlasvraag:


Voorbeeld van een atlasvraag:
Bekijk de kaarten Nederland – Bevolking – Geboortecijfer en Nederland – Bevolking – Sterftecijfer.
a Noteer een provincie met een hoog geboortecijfer.
b Noteer een provincie met een laag geboortecijfer.
c Bekijk de provincie Drenthe. Is hier een kleine of een grote natuurlijke bevolkingsgroei? Leg uit.

Slide 23 - Open vraag

Het maken van de toets
Om een toets of proefwerk goed te kunnen maken, moet je allereerst de stof goed beheersen.

Maar daarnaast is het minstens zo belangrijk dat je goed met de toetsvragen omgaat. Hoe zonde is het als je urenlang geleerd hebt, en dan fouten maakt omdat je de vraag niet goed gelezen hebt?

Slide 24 - Tekstslide

Tips
1. Lees de vraag goed en herhaal in je antwoord eerst de vraag, zodat je op de juiste vraag een antwoord geeft.
 

2. Ik kan geen gedachten lezen. Wees duidelijk in wat je bedoelt. Je hoeft geen pagina’s vol te pennen, maar geef antwoord op alle elementen in de vraag.

3. Maak de vragen in de volgorde zoals staat opgenomen in de toets. Als je iets niet weet laat je wat ruimte op je antwoordblad open voor later. 

4. Werk overzichtelijk, schrijf netjes, laat witregels tussen je antwoorden. Dit maakt het ook gemakkelijker voor je om bij het nakijken van je werk nog dingen toe te voegen. 


Slide 25 - Tekstslide