Hww zww kww

grammatica woordsoorten
doel van de les:
-herhalen van de werkwoorden: hww, zww, kww
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

grammatica woordsoorten
doel van de les:
-herhalen van de werkwoorden: hww, zww, kww

Slide 1 - Tekstslide

zww, kww, hww


zww = zelfstandig werkwoord

kww = koppelwerkwoord

hww = hulp werkwoord


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

0

Slide 4 - Video

LET OP!
staan er meerdere ww in de zin, dan is de PV een hww

Hij zou leraar willen worden
zou willen worden zijn de ww-> 3 ww, dus 2 hww

Slide 5 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord

Wanneer een werkwoord in een zin de handeling aangeeft, dan is dat werkwoord een zelfstandig werkwoord. Het zelfstandig werkwoord is dus het belangrijkste werkwoord. Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin. (Vaak is het 't laatste werkwoord van de zin).


Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord 
Zww: belangrijkste werkwoord van het werkwoordelijk gezegde
Hww: alle andere werkwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde:

Één ww zww

Twee ww = hww + zww

Drie ww = hww + hww + zww
Naamwoordelijk gezegde:

Één ww = kww

Twee ww = hww + kww

Drie ww = hww + hww + kww

Slide 8 - Tekstslide

zww, kww & hww
  • Het belangrijkste werkwoord in de zin = zww of kww
  • Geeft aan wat het onderwerp doet.

  • In een zin staat altijd maar één zww óf één kww
  • Staat er maar één ww in de zin? Automatisch zww/kww!

Bv: Joris slaapt in zijn bed = zww

Slide 9 - Tekstslide

Verschil kww en zww
Het onderwerp is iets  --> belangrijkste ww = kww
Het onderwerp doet iets --> belangrijkste ww = zww

De jongen is ziek. is = kww
De jongen IS iets.
De jongen loopt over straat. loopt = zww
De jongen DOET iets.

Slide 10 - Tekstslide

Vul de zin met het juiste woord aan.
Als in een zin met een naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat, dan is dat een vorm van een [ hww | zww | kww] .
A
hulpwerkwoord (hww)
B
zelfstandig werkwoord (zww)
C
koppelwerkwoord (kww)

Slide 11 - Quizvraag

Is 'fluiten' een zww-hww-kww?
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 12 - Quizvraag

Een hww komt altijd in combinatie met een zww/kww voor
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Willem is jarig geweest.
is: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 14 - Quizvraag

Parijs is een prachtige stad.

is: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 15 - Quizvraag

Zij zou naar school komen.

zou: hww, kww of zww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 16 - Quizvraag

Later wordt mijn broer tandarts.

wordt: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 17 - Quizvraag

Hij wordt een aardige docent.

wordt: hww, zww of kww?
A
kww
B
hww
C
zww

Slide 18 - Quizvraag

Willem is jarig geweest.

geweest: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 19 - Quizvraag

Die jongen blijkt een taaie te zijn.

zijn: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 20 - Quizvraag

Kies hww/zww/kww.

Hij had geen zin om op te staan?
A
had = hww
B
had = zww
C
had = kww

Slide 21 - Quizvraag

Evaluatie : ik kan HWW, ZWW en KWW herkennen.
A
JA
B
ONGEVEER
C
NEE
D
Ik heb extra uitleg nodig

Slide 22 - Quizvraag