Hetzelfde vragend vnw 'wie'
denke an: R,S,M,N
Ich gebe dem Hund meiner Freundin jeden Tag lekkeres Essen.
1. 'Wie' geeft lekkeres Essen? ICH- 1nv - R --> WER
2. 'Aan wie' geef ik lekkeres Essen? Dem Hund -3nv - M --> WEM
3. 'Wiens Hund' geef ik lekkeres Essen jeden Tag?
meiner Freundin - 2nv-s -->WESSEN