Les 08/06/2022

Lezen grammatica les 3
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lezen grammatica les 3

Slide 1 - Tekstslide

10 minuten stillezen uit je leesboek + boekenpitch


Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Wat weet je nog?
- Huiswerk bespreken
- Herhaling theorie 
- Werken aan de opdracht

Aan het einde van de les kan het meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling van een zin vinden. 

Slide 3 - Tekstslide

Bij de opening van de schouwburg hebben ze alle bezoekers een drankje aangeboden.

Wat is de persoonsvorm?

Slide 4 - Open vraag

Bij de opening van de schouwburg hebben ze alle bezoekers een drankje aangeboden.

Wat is het onderwerp?

Slide 5 - Open vraag

Bij de opening van de schouwburg hebben ze alle bezoekers een drankje aangeboden.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 6 - Open vraag

Bij de opening van de schouwburg hebben ze alle bezoekers een drankje aangeboden.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 7 - Open vraag

Bij de opening van de schouwburg hebben ze alle bezoekers een drankje aangeboden.

Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 8 - Open vraag

Bij de opening van de schouwburg hebben ze alle bezoekers een drankje aangeboden.

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Slide 9 - Open vraag

Huiswerk: opdracht 2 en 4 blz 179

Slide 10 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp (mv) staan. Het geeft aan voor wie iets bestemd is. 

Het komt voor bij werkwoorden die te maken hebben met:
  • 'vertellen' -> meedelen, uitleggen, zeggen
  • 'geven' -> overhandigen, lenen, toesturen 

Slide 11 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp kan beginnen met aan (of voor), maar dat hoeft niet. 

  • Als het niet met aan begint, kun je aan ervoor zetten.
  • Als aan in de zin staat, moet je het kunnen weglaten.
  • Je moet soms wel de woordvolgorde veranderen -> Marijn / heeft / Jari (mv) / zijn oude laptop / gegeven. 

Slide 12 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Als het meewerkend voorwerp met voor begint, is het onderwerp meestal iemand die iets voor de andere doet -> die andere is het meewerkend voorwerp. 

  • Je kunt voor niet zo gemakkelijk weglaten als aan:
Lisa / zal / voor Fleur (mv) / een potje nagellak / kopen. 

Slide 13 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Zo vind je het meewerkend voorwerp:
  1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 
  2. Stel de vraag: aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Het antwoord is het meewerkend voorwerp. 
  3. Controleer ten slotte of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. 

Voorbeeld: Ik heb jou gister de foto laten zien.
  • ow: ik - wg: heb laten zien - lv: de foto 
  • Vraag: Aan wie heb ik de foto laten zien? Antwoord: jou
  • Controle: Ik heb (aan) jou gister de foto laten zien.
  • Meewerkend voorwerp: jou 

Slide 14 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als:
Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarover? Waarvandaan? Wanneer?

  • In de garage staat de oldtimer van Martin. (waar?)
  • De vakantie begint over drie weken. (wanneer?)
  • Het theater werd wegens een verbouwing gesloten (waarom?)
  • Caro gaat op haar scooter naar de stad. (hoe? waarheen?)

Slide 15 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling 
Ook de vraagwoorden waarmee je de bijwoordelijke bepalingen zoekt, zijn in een zin bijwoordelijke bepaling.
  • Waarom heb je dat leuke jurkje geruild?

Niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. 
  • Woorden als niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn bijwoordelijke bepalingen. 

Slide 16 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Zo vind je de bijwoordelijke bepalingen:
  1. Noteer het onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
  2. Zoek naar het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. 
  3. De zinsdelen die dan nog overblijven, zijn meestal een bijwoordelijke bepaling. 

  • Let op: niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten. 

Slide 17 - Tekstslide

Werken aan de opdracht 
Wat? Maak het werkblad. De link ernaar toe staat in Teams. 
Hoe? Zelfstandig en stil. Je maakt het werkblad via je laptop of telefoon. 
Tijd? 10 minuten 
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs 
Klaar? Lees verder uit je leesboek
https://app.wizer.me/learn/9ORYXD 

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk
Zorg ervoor dat je het werkblad volgende week woensdag af hebt.

Slide 19 - Tekstslide

10 minuten stillezen uit je leesboek + boekenpitch


Slide 20 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Wat weet je al?
- Uitleg theorie 
- Werken aan de opdracht

Aan het einde van de les kan je deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord schrijven. 

Slide 21 - Tekstslide

een ... truitje
A
gepast
B
gepasten

Slide 22 - Quizvraag

het ... kozijn
A
passenden
B
passende

Slide 23 - Quizvraag

het ... huis
A
verwoestte
B
verwoeste

Slide 24 - Quizvraag

het ... behang
A
bekladde
B
beklade

Slide 25 - Quizvraag

het ... ei
A
gebakke
B
gebakken

Slide 26 - Quizvraag

Voltooide en onvoltooide deelwoorden
Het voltooid deelwoord (vd) geeft vaak aan dat een handeling is afgerond. Het maakt meestal deel uit van het gezegde. 
Er staat dan altijd een vorm van hebben, zijn of worden bij. 

Het onvoltooid deelwoord (od) geeft aan dat een handeling aan de gang is.

Slide 27 - Tekstslide

Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Van voltooide en onvoltooide deelwoorden kun je een bijvoeglijk naamwoord maken. 

Soms moet je een -e achter het woord zetten. Spel het bijvoeglijk naamwoord zo kort en eenvoudig mogelijk. 
  • passen - gepast (vd) - een gepast (bn) truitje 
                        passend (od) - het passende (bn) kozijn
  • verwoest - verwoest (vd) - het verwoeste (bn) huis
                             verwoestend (od) - een verwoestend (od) vuur
  • branden - verbrand (vd) - de verbrande (bn) hand 
                           brandend (od) - een brandend (bn) haardvuur 

Slide 28 - Tekstslide

Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Soms moet je voor de uitspraak -tt of -dd schrijven:
  • bezetten - bezet (vd) - een bezette (bn) stoel 
  • bekladden - beklad (vd) - het bekladde (bn) behang 

Let op: voltooid deelwoorden die op -en eindigen, veranderen niet als je ze als bijvoeglijk naamwoord gebruikt. De -n blijft dus staan:
  • verliezen - verloren (vd) - de verloren (bn) zoon 
  • bakken - gebakken (vd) - het gebakken (bn) ei 

Slide 29 - Tekstslide

de ... nagels
lakken

Slide 30 - Open vraag

de ... wedstrijd
verliezen

Slide 31 - Open vraag

de ... scholieren
fietsen

Slide 32 - Open vraag

Werken aan de opdracht
Wat? Opdracht 1 en 2 op bladzijde 156-157 maken
Hoe? Zelfstandig en stil
Wanneer? Het is huiswerk voor 15 juni 
Tijd? 10 min
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs
Klaar? Werk verder aan ander huiswerk

Slide 33 - Tekstslide

Huiswerk
Opdracht 1 en 2 op blz 156-157 moet woensdag 15 juni af zijn.

Schrijf dit op in je plenda. 

Slide 34 - Tekstslide

Nog belangrijk: 
Donderdag 9 juni is de dag van de Jonge Jury. 

Je moet die dag voor de verwerkingsopdracht twee foto's maken.
- Eén foto als sfeerimpressie van de gehele dag. 
- Eén selfie bij één van de activiteiten.  

De verwerkingsopdracht is namelijk dat je een flyer moet  maken, uitleg hierover komt later nog. 

Slide 35 - Tekstslide