Zwakke ww alles door elkaar

  1. Wat zie je op de foto?
  2. Wanneer gebruik je het ezelsbruggetje '(fe)esttenten'? 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

  1. Wat zie je op de foto?
  2. Wanneer gebruik je het ezelsbruggetje '(fe)esttenten'? 

Slide 1 - Tekstslide

voorbeeld standaard zwak werkwoord 
met ezelsbruggetje (fe)esttenten.
hoofdregel
ich
spiele
-e
du
spielst
-st
er/sie/es
spielt
-t
wir
spielen
-en
ihr
spielt
-t
sie/Sie
spielen
-en

Slide 2 - Tekstslide

zwakke regelmatige werkwoorden
UITZONDERING 1:

Slide 3 - Tekstslide

De werkwoorden met een
stam op een -s, -ß en een -z 

Slide 4 - Tekstslide

uitzondering stam op s,z,ß
ich
reise
du
reist
er/sie/es
reist
wir
reisen
ihr
reist
sie/Sie
reisen

Slide 5 - Tekstslide

hoofdregel
uitzondering
stam op s,z,ß
ich
spiele
reise
du
spielst
reist
er/sie/es
spielt
reist
wir
spielen
reisen
ihr
spielt
reist
sie/Sie
spielen
reisen

Slide 6 - Tekstslide

zwakke regelmatige werkwoorden
UITZONDERING 2:

Slide 7 - Tekstslide

De werkwoorden met een
stam op een -d of -t

Slide 8 - Tekstslide

uitzondering stam op d, t
ich
finde
du
findest
er/sie/es
findet
wir
finden
ihr
findet
sie/Sie
finden
Eindigt de stam op d of t, begint de uitgang met een e

Slide 9 - Tekstslide

hoofdregel
uitzondering stam op d, t
ich
spiele
finde
du
spielst
findest
er/sie/es
spielt
findet
wir
spielen
finden
ihr
spielt
findet
sie/Sie
spielen
finden

Slide 10 - Tekstslide

hoofdregel
uitzondering
stam op s,z,ß
uitzondering stam op d, t
ich
spiele
reise
finde
du
spielst
reist
findest
er/sie/es
spielt
reist
findet
wir
spielen
reisen
finden
ihr
spielt
reist
findet
sie/Sie
spielen
reisen
finden

Slide 11 - Tekstslide

Ich (wohnen) ........... in den Niederlanden.
A
wohn
B
wohne
C
wohnst
D
wohnen

Slide 12 - Quizvraag

Welches Spiel (spielen) ......... du?
A
spiele
B
spielt
C
spielen
D
spielst

Slide 13 - Quizvraag

Meine Mutter (kochen) ......... Spaghetti
A
koch
B
koche
C
kocht
D
kochen

Slide 14 - Quizvraag

Was (wünschen) _________ ihr zu Weihnachten?
A
wünsche
B
wünscht
C
wünschst
D
wünschen

Slide 15 - Quizvraag

Noem een werkwoord waarvan de stam eindigt op een s, z of ß

Slide 16 - Woordweb

(tanzen) __________ du gerne im Club?
A
tanzt
B
tanst
C
tanzst
D
tanze

Slide 17 - Quizvraag

Die Kuh (rasen) ________ in der Wiese.
A
rase
B
rast
C
rasen
D
raset

Slide 18 - Quizvraag

Wir (reisen) ____________ in die Türkei.
A
reise
B
reist
C
reisen
D
reisst

Slide 19 - Quizvraag

Wie (heißen) ___________ deine Kinder?
A
heiß
B
heiße
C
heißt
D
heißen

Slide 20 - Quizvraag

Ich (verpassen) _________ den Bus.
A
verpass
B
verpase
C
verpasse
D
verpasst

Slide 21 - Quizvraag

Noem een werkwoord waarvan de stam eindigt op een d of t

Slide 22 - Woordweb

Warum (antworten) ________ du nicht?
A
antwortst
B
antwortest
C
antwortet
D
antworte

Slide 23 - Quizvraag

Mein Vater (arbeiten) _____ als LKW-Fahrer.
A
arbeiten
B
arbeitest
C
arbeitet
D
arbeit

Slide 24 - Quizvraag

Frau Soomers (reden) ... zu viel.
A
reden
B
rede
C
redet
D
red

Slide 25 - Quizvraag

hoofdregel
uitzondering
stam op s,z,ß
uitzondering stam op d, t
ich
spiele
reise
finde
du
spielst
reist
findest
er/sie/es
spielt
reist
findet
wir
spielen
reisen
finden
ihr
spielt
reist
findet
sie/Sie
spielen
reisen
finden

Slide 26 - Tekstslide

Ik snap het....
Heel goed
Best goed
Redelijk goed
Niet zo goed
Helemaal niet

Slide 27 - Poll

An die Arbeit!
-  Maak opdracht 20, 21, 22 blz. 96, 97
- Schrijf Grammatik E blz. 96 over
Klaar? Laat het de docent zien. Bij akkoord mag je wat voor jezelf doen.

Slide 28 - Tekstslide

Vul de juiste werkwoordsvorm in.

1. spielen         Ich ............... draußen mit meinen Freunden.
2. sitzen           Du ................. neben dem Thimo.
3. zerreißen    Der Schüler ........................ das Blatt.
4. wohnen      .................... ihr in Limburg?
5. salzen           Mein Vater ................ seine Pommes zu sehr.
6. sein               Der Lehrer ............... zu spät.
7. heißen          Wie ........................ deine Tochter?
8. vermissen   ........................... du mich schon?
        

Slide 29 - Tekstslide