Modale werkwoorden en haben/sein verleden tijd

Modale werkwoorden verleden tijd
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Modale werkwoorden verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Ziel
- ik ken de vertaling van de modale werkwoorden en ik weet hoe ik ze moet vervoegen
- ik ken de verleden tijd van haben en sein en ik kan deze vervoegen

Slide 2 - Tekstslide

De vertaling die je moet weten: 
dürfen --> mogen
können --> kunnen
mögen --> lusten, graag willen
müssen --> moeten
sollen --> moeten, zullen
wissen --> weten
wollen --> willen

Slide 3 - Tekstslide

Je weet wat het verschil is 
müssen en sollen

  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens van een ander, bevel)

Slide 4 - Tekstslide

Je weet dat 

  • mögen  niets met mogen (NL) te maken heeft,  maar betekent  lusten, lekker vinden, houden van

Slide 5 - Tekstslide

Hoe maak je verleden tijd? 
Verleden tijd van de modale werkwoorden:
De vormen van de modale werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd lijken sterk op de zwakke (=regelmatige) werkwoorden

Je moet er een paar stappen ondernemen om de goede vorm te vinden:


Slide 6 - Tekstslide

Stappenplan: 
1. Je zoekt telkens eerst de stam (ww zonder -en).
2. Dan voeg je eerst -te voor de verleden tijd toe.
3. Hieraan voeg je (daar waar nodig) de uitgang toe.
4. Vervolgens moet je bij een aantal modale werkwoorden de stamklinker veranderen

LET OP: In de verleden tijd van modale werkwoorden krijg je NOOIT een Umlaut!!!





Slide 7 - Tekstslide

Ww: 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
dürfen
durfte
durftest durfte
durften
durftet
durften
können
konnte
konntest
konnte
konnten konntet konnten
müssen
musste musstest
musste
mussten musstet mussten
wissen wusste
wusstest wusste wussten wusstet wussten

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Gestern ……….. wir leider nicht
(können)
A
können
B
konntet
C
könnten
D
konnten

Slide 10 - Quizvraag

Warum .............. du gestern nicht mitkommen (wollen)
A
willst
B
wolltest
C
wollst
D
wollte

Slide 11 - Quizvraag

Er .............. nicht in die Disko gehen (dürfen)
A
durfte
B
dürfe
C
durften
D
dürfte

Slide 12 - Quizvraag

Hebben müssen en können in de verleden tijd ook een Umlaut.
A
ja
B
nee
C
alleen in de personen enkelvoud
D
alleen in de personen meervoud

Slide 13 - Quizvraag

Werkwoorden - hatten & waren

Slide 14 - Tekstslide

De basisuitgangen tegenwoordige tijd
ich                     -e
du                      -st
er, sie, es        -t

wir                     -en
ihr                      -t
sie, Sie             -en

Slide 15 - Tekstslide

haben -> hatten (hadden)
ich                     hatte                      
du                      hattst                               regel: stam +uitgang
er, sie, es         hatte

wir                      hatten
ihr                       hattt
sie, Sie              hatten

Slide 16 - Tekstslide

hatten -> oplossing
ich hatte                      
du hattest 
er, sie, es hatte

wir hatten
ihr hattet
sie, Sie hatten


Slide 17 - Tekstslide

sein -> waren (waren)
ich          
du                    -st                                  regel: stam + uitgang
er, sie, es

wir                  -en
ihr                   -t
sie, Sie          -en

Slide 18 - Tekstslide

sein -> waren
ich                    war
du                     warst 
er, sie, es.      war

wir                   waren
ihr                    wart
sie, Sie           waren

Slide 19 - Tekstslide

En nu jij!
Je krijgt 10 vragen:

Kan jij hatten en waren al correct vervoegen?

Slide 20 - Tekstslide

hatten (du)
hatten (wir)
hatten (das Haus)
hatten (die Freundinnen)
hatten (Omar)

waren (Maria)
waren (wir)
waren (Frau Müller)
waren (die Autos)
waren (ihr)

Slide 21 - Tekstslide

Zeit für Evaluation! Beantworte die folgenden Fragen

1. Wat hebben we geoefend vandaag?
2. Wat vond je het moeilijkst? De modale werkwoorden of de verleden tijd van haben en sein?
3. Hoe ga je er voor zorgen dat je beter wordt in datgene wat slecht ging?

Slide 22 - Tekstslide