Les 3: Formeel en informeel

Les  3
Formeel en informeel





1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les  3
Formeel en informeel





Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen:
  1. Lesdoel
  2. Voorkennis activeren
  3. Instructie
  4. Verwerking
  5. Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Aan het eind van deze les:
Weet ik:
 
  • wat formeel betekent
  • wat informeel betekent
Kan ik:
 
  • voorbeelden van formele en informele gesprekken geven
Herken ik:
 
  • de verschillen tussen formele en informele gesprekken.

Slide 3 - Tekstslide

Filmpje of afbeelding invoegen

Slide 4 - Tekstslide

Waar hebben we het vorige les over gehad?

Slide 5 - Woordweb

Wat houdt formeel in?
u
Hey bro?
vrienden

Slide 6 - Poll

Wat houdt informeel in?
vrienden
u
'Hey Bro?'

Slide 7 - Poll

Er zijn verschillende manieren waarop je iemand kunt aanspreken. Op het
werk kun je meestal op twee manieren iemand aanspreken of op iemand
reageren. Formeel en informeel.
Formeel: Als je een formeel gesprek met iemand voert, let je extra op je
taalgebruik. Je spreekt netjes en probeert nette woorden te gebruiken.
Vaak spreek je iemand aan met U.
Informeel: dit is de manier van spreken zoals je bijvoorbeeld met je
vrienden of je familie doet. Je hoeft niet persé nette woorden te
gebruiken. Je spreekt vaak iemand aan met Jij of Je.
Theorie
Formeel en Informeel

Slide 8 - Tekstslide

Wat is formeel?
A
Alles goed?
B
Hoe gaat het met u?
C
Alles oké?
D
Hoe gaat het met jou?

Slide 9 - Quizvraag

Wat is informeel?
A
Alles goed?
B
Hoe gaat het met u?
C
Alles oké?
D
Hoe gaat het met jou?

Slide 10 - Quizvraag

Opdracht 1: Kruis in het schema aan of dit een formeel of juist een informeel gesprek is.
Een sollicitatiegesprek                                                             .........
Een gesprek met je beste vriend                                           .........
Een mentorgesprek op school                                              ..........
Een gesprek met je opa of oma                                            .........
Een gesprek met je huisarts                                                   .........
Een klant helpen in een winkel                                               ..........
Een gesprek met een collega                                                ...........
Een gesprek met je leidinggevende                                     ..........

Slide 11 - Tekstslide

Reflectie
Wat neem je mee van deze les?
Wat vond je niet nuttig?

Slide 12 - Tekstslide