Paragraaf 2.2 - fase

2.3 - veranderen van fase
pak je device en log in in lessonup
code:

je mag een slokje WATER drinken.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

2.3 - veranderen van fase
pak je device en log in in lessonup
code:

je mag een slokje WATER drinken.

Slide 1 - Tekstslide

bespreken vraag 18 t/m 21
open je werkboek op bladzijde 50

Slide 2 - Tekstslide

aan de slag!
maken opdracht 22 t/m 26 (op bladzijde 51 en 52)

Klaar? beginnen met 3.3 (op bladzijde 54)

          rood = geluid 0 (iedereen is stil)
          oranje = geluid 0-1 (docent beantwoord vragen)
          groen =geluid 1 (Je mag zachtjes overleggen met buren)
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

pak je device en doe mee met de lessonup.
-

gebruik je eigen naam anders doe je niet mee.

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen van paragraaf 2.3
  • Je kunt de zes fase-overgangen van stoffen benoemen en beschrijven. 
  • Je kunt beschrijven hoe de fase-overgangen van water een belangrijke rol spelen bij allerlei weersverschijnselen.

Slide 5 - Tekstslide

Introductie
’s Winters zijn bomen en struiken na een koude nacht soms opeens bedekt met een dikke laag rijp. Als de dooi invalt, wordt het ijs waar je gisteren nog op schaatste, snel onbetrouwbaar. In al deze situaties heb je te maken met water dat van fase verandert. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Fase-overgangen
Als ijs smelt, zie je water van fase veranderen. De vaste fase gaat dan over in de vloeibare fase. Daarom noem je smelten een fase-overgang. 
 Er zijn zes fase-overgangen 
• smelten: een vaste stof wordt een vloeistof. 
• verdampen: een vloeistof wordt een gas. 
• condenseren: een gas wordt een vloeistof. 
• bevriezen: een vloeistof wordt een vaste stof. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Er zijn zes fase-overgangen. 
Plaats telkens de juiste beschrijving naast de fase-overgangen.
stollen/bevriezen
smelten
verdampen
condenseren
vast naar vloeibaar
 vloeibaar naar gasvormig
gasvormig naar vloeibaar
vloeibaar naar vast

Slide 10 - Sleepvraag


Welke faseovergang zie je in het plaatje?
A
Verdampen
B
Condenseren
C
Sublimeren
D
Koken

Slide 11 - Quizvraag

Hoe noem je water in de gasvorm?
A
waterstof
B
waterdamp
C
watergas
D
koolwaterstof

Slide 12 - Quizvraag

je ziet hier een waterkoker
Welke fase heeft het water op plaats A?
A
gas
B
vast
C
vloeibaar

Slide 13 - Quizvraag

Welke fase heeft het water op plaats C?
A
vast
B
vloeibaar
C
gas

Slide 14 - Quizvraag

Welke fase heeft het kaarsvet op plaats B?
A
vast
B
vloeibaar
C
gas

Slide 15 - Quizvraag

3
4.
5.
6.
smelten
stollen
condenseren
verdampen

Slide 16 - Sleepvraag

Fase-overgangen en het weer
De fase-overgangen van water spelen een belangrijke rol bij allerlei weersverschijnselen.

Slide 17 - Tekstslide

Stollen en bevriezen
Voor de overgang van vloeistof naar vaste stof bestaan twee woorden: stollen en bevriezen. Van water zeg je dat het bevriest, van kaarsvet dat het stolt. Welk woord je gebruikt, hangt af van de temperatuur. Als een vloeistof vast wordt bij een temperatuur van 0 °C of lager, noem je dat ‘bevriezen’. Als hetzelfde gebeurt bij een hogere temperatuur, gebruik je het woord ‘stollen’.

Slide 18 - Tekstslide

Smelten
Als het gaat dooien, smelt de ijslaag op plassen en vijvers snel weg. Boomtakken die pas nog wit waren van de rijp, worden nu weer kaal, terwijl de waterdruppels naar beneden vallen. Vast water (ijs) wordt weer vloeibaar water.

Slide 19 - Tekstslide

Verdampen
Als na een regenbui de zon schijnt, zijn de straten al gauw weer droog. Plassen worden steeds kleiner en verdwijnen ten slotte helemaal. Dat komt doordat het regenwater bij warm weer snel verdampt: zichtbaar water wordt onzichtbare waterdamp.

Slide 20 - Tekstslide

Condenseren
Als warme lucht ’s nachts afkoelt tegen een koud voorwerp, condenseert de waterdamp die in de lucht zit. Op grassprieten en bladeren verschijnen dan kleine waterdruppels (figuur 2). Onzichtbare waterdamp wordt zichtbaar water. Dat zichtbare water noem je dauw.

Slide 21 - Tekstslide

In welke fase zit water als het mist?
A
vast
B
gas
C
vloeibaar

Slide 22 - Quizvraag

Bevriezen of stollen
Als het vriest, ontstaat er een laag ijs op het water in plassen en vijvers. Het bovenste laagje water bevriest: het vloeibare water wordt vast. Als het blijft vriezen, groeit het ijslaagje van onderaf steeds verder aan.

Slide 23 - Tekstslide

Tijdens een willekeurige winterdag zit er veel waterdamp in de lucht. Vervolgens daalt de temperatuur ’s nachts naar −4 °C.
Wat zul je de volgende ochtend op de takken vinden?
A
rijp
B
waterdruppels
C
waterdamp

Slide 24 - Quizvraag

hoe heet deze faseovergang?
vast --> vloeibaar
A
rijpen
B
smelten
C
stollen
D
verdampen

Slide 25 - Quizvraag

aan de slag!
maken opdracht 19 t/m 35 op bladzijde 130-139 van je werkboek

Klaar? nakijken

          rood = geluid 0 (iedereen is stil)
          oranje = geluid 0-1 (docent beantwoord vragen)
          groen =geluid 1 (Je mag zachtjes overleggen met buren)
timer
15:00

Slide 26 - Tekstslide