In deze les zitten 11 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Onderdelen in deze les
1.4 Grammatica
- zin en zinsdelen
- persoonsvorm
- zinsdeelproef
- werkwoordelijk gezegde
Slide 1 - Tekstslide
Wat is grammatica?
Slide 2 - Woordweb
Wat kan ik straks?
- In een zin de persoonsvorm vinden.
- De zinsdeelproef gebruiken.
- Een zinsdeel
vinden.
- Een persoonsvorm vinden.
- Een werkwoordelijk gezegde
vinden.
Slide 3 - Tekstslide
Zin en zinsdelen
Een zin bestaat uit losse woorden, maar ook uit zinsdelen.
Zinsdeel: kan bestaan uit 1 woord of meerdere woorden.
De docent geeft les aan de klas. ( 7 woorden)
De docent | geeft | les | aan de klas. ( 4 zinsdelen)
Slide 4 - Tekstslide
Persoonsvorm (pv)
De pv is een zinsdeel van 1 woord en is altijd een werkwoord.
Zoals alle werkwoorden kan de pv in de tegenwoordige tijd enkelvoud (loop), meervoud (lopen) of de verleden tijd enkelvoud of meervoud staan (liep, liepen).
Slide 5 - Tekstslide
Tijdproef persoonsvorm
1
Zet de zin in een andere tijd, bijvoorbeeld van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd.
Op het sportveld spelen drie jongens met elkaar.
Tijdproef pv: Op het sportveld speelden drie jongens met elkaar.
2
Het woord dat verandert, is de pv.
spelen is de pv
Slide 6 - Tekstslide
Stappenplan zinsdeelproef
1
Onderstreep de pv
Peter loopt met zijn vader.
2
Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen
Peter | loopt | met zijn vader naar huis
3
Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je voor de pv kunt zetten.
Met zijn vader loopt Peter naar huis.
Naar huis loopt Peter met zijn vader.
4
Zet de zinsdeelstrepen op de juiste plaats.
Peter | loopt | met zijn vader | naar huis.
Slide 7 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Dat kan zijn:
- alleen de persoonsvorm (pv) OF
- pv + alle andere werkwoorden in de zin
Slide 8 - Tekstslide
Stappenplan werkwoordelijk gezegde
1
Onderstreep de pv.
Hoe snel heb je gelopen?
2
Verdeel de zin in zinsdelen.
Hoe snel | heb | je | gelopen?
3
Zet wg boven de persoonsvorm.
wg
Hoe snel | heb | je | gelopen?
4
Zet wg boven de andere werkwoorden (als die er zijn).
wg wg
Hoe snel | heb | je | gelopen?
Slide 9 - Tekstslide
Zinsdelen benoemen
Werk in deze volgorde als je zinsdelen gaat benoemen: