Zelfzorg p3 eindquiz

Zelfzorg Quiz
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgingWelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Zelfzorg Quiz

Slide 1 - Tekstslide

Je brengt het hoortoestel van meneer Buijs in. Je hoort een fluittoon.
Wat kun je nu het best doen?
A
de batterijen vervangen
B
doorgaan met inbrengen
C
het oorstukje schoonmaken
D
overmatig oorsmeer verwijderen

Slide 2 - Quizvraag

Ruud heeft een spastische verlamming waardoor hij zelf zijn gebit niet kan verzorgen. Hij draagt een gebitsprothese. Welke beweringen over de mondzorg bij Ruud zijn juist?
A
Je doet zijn prothese snachts in een droog bakje.
B
Je gebruikt bruistabletten voor het schoonmaken van de prothese.
C
Je reinigt zijn prothese met tandpasta waar fluoride in zit.
D
Je reinigt zijn prothese twee keer per dag.

Slide 3 - Quizvraag

Tijdens het wassen richt je je blik zo min mogelijk op het blote lichaam van de cliënt.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Het gebruik van zeep kan de vorming van smegma bevorderen.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Decubitus ontstaat vooral door druk-, schuif- en wrijfkrachten
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Bij cliënten die onvoldoende lichaamsbeweging hebben, ben je alert op decubitus. Wat zijn bedreigde plaatsen bij een cliënt die veel in zijligging ligt?
A
schouder, stuit en hiel
B
kin, ellenboog en knie
C
dijbeen, oor en schouder
D
borsten, dijbeen en enkel

Slide 7 - Quizvraag

Mohammed heeft een ernstige fysieke beperking en kan alleen op zijn rug in bed liggen. Op advies van de fysiotherapeut beweeg je hem passief, maar dit lukt maar minimaal vanwege de pijnklachten die hij heeft.
A
Je zet het bed alleen hoger bij de benen.
B
Je zet het bed hoger bij het hoofd en de benen.
C
Je zet het bed alleen hoger bij het hoofd.
D
Je zet het bed zo plat mogelijk.

Slide 8 - Quizvraag

Wanneer spieren een tijd niet worden gebruikt, kan spieratrofie ontstaan.
Wat is de beste manier om spieratrofie te voorkomen?
A
bewegen
B
gebruik van dekenboog
C
juiste voeding
D
wisselende houding

Slide 9 - Quizvraag

Cliënten met overgewicht hebben een vergrote kans op smetten.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

De gehoorgang reinig je bij voorkeur met een wattenstaafje
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Bij cliënten met diabetes mellitus knip je de teennagels minimaal één keer per week.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Een bedlegerige cliënt kan last krijgen van obstipatie. Je kan adviezen geven om de kans op verstopping te verkleinen.
Welk advies geef je niet?
A
Drink veel
B
Eet veel koolhydraten
C
eet vezelrijke voeding
D
beweeg zo veel mogelijk

Slide 13 - Quizvraag

Sputum is steriel slijm dat bestaat uit water en stofdeeltjes
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Cliënten met COPD produceren veel sputum
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

In het lichaam vindt stofwisseling plaats.
Welke beweringen over stofwisseling zijn juist?
A
De stofwisseling stopt tijdens de slaap.
B
Een ander woord voor stofwisseling is spijsvertering.
C
Stofwisseling vindt plaats in alle lichaamscellen.

Slide 16 - Quizvraag

Ontlasting bestaat voor het grootste deel uit onverteerde voedselresten
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Een verminderde hartfunctie leidt vaak tot plassen in de nacht
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Een aambei is een uitgezette ader rondom de anus
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Aarsmaden komen alleen bij kinderen voor
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Er zijn zowel orale als rectale laxeermiddelen
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

De nieren spelen een belangrijke rol bij het verwijderen van afvalstoffen uit het lichaam.
Welke bewering over de werking van de nieren is onjuist.
A
De nieren halen alcohol uit het bloed.
B
De nieren halen verzadigde vetzuren uit het bloed.
C
De nieren halen overtollig zout uit het bloed.

Slide 22 - Quizvraag

Een blaasontsteking kun je vaak al herkennen door een cliënt en zijn urine te observeren.
Welke observatie past niet bij een blaasontsteking.
A
De cliënt heeft veel aandrang om te plassen.
B
De cliënt plast kleine beetjes.
C
De urine is troebel.
D
De urine ruikt naar aceton.

Slide 23 - Quizvraag