Examentraining wiskunde

Examentraining wiskunde!
12:35 - 13:05 Welke onderwerpen komen veel in het examen?
13:05 - 13:35 Oefenen met het correctiemodel.
13:35 - 13:50 Pauze
13:50 - 15:00 Oefenen met examenvragen.

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Examentraining wiskunde!
12:35 - 13:05 Welke onderwerpen komen veel in het examen?
13:05 - 13:35 Oefenen met het correctiemodel.
13:35 - 13:50 Pauze
13:50 - 15:00 Oefenen met examenvragen.

Slide 1 - Tekstslide

Welke onderwerpen komen veel in het examen?
- Procenten / exponentiële formules.
- Oppervlakte / inhoud berekenen.
- Inklemmen
- SOS CAS TOA / Pythagoras
- Snelheid / afstand / tijd berekenen 
- Wetenschappelijke notatie





Slide 2 - Tekstslide

Exponentiele toename
Wesina richt een nieuwe hockeyclub op en begint met 30 leden. Vervolgens neemt het aantal leden ieder jaar exponentieel toe.
Daar hoort de volgende formule bij:
A = 30 x 2,5t                              A = Aantal leden     t = tijd in jaren

Hoe groot is de toename in het 6e jaar?
Het aantal leden na 6 jaar = 30 x 2,5⁶ = 7324 (afgerond)
Het aantal leden na 5 jaar = 30 x 2,5⁵ = 2930 (afgerond)
Dus de toename in het 6e jaar = 7324 - 2930 = 4394 leden 

Slide 3 - Tekstslide

Exponentiele toename met procenten

Je zet 1000 euro op een spaarrekening en per jaar krijg je 4,5 % rente. Hoeveel staat er na 10 jaar op je rekening als je geen geld van je rekening afhaalt?


Groeifactor = 100 + 4,5 = 104,5% is 1,045

Dus 1000 x 1,04510 = 1552,97 Euro




 




Slide 4 - Tekstslide

Exponentiele afname met procenten

Het ledenaantal van NSC neemt vanaf 2018 ieder jaar af met 3%. In 2018 heeft NSC 681 leden.

Hoeveel leden heeft NSC in 2026.


Groeifactor = 100 - 3 = 97% = 0,97

Dus 681 x 0,978 = 534 leden. 

Slide 5 - Tekstslide

Hoe reken je met procenten?




Klas T4d bestaat uit 25 leerlingen, waarvan 16 meisjes. 
Hoeveel procent is dat van de hele klas, die 16 meisjes?

Slide 6 - Tekstslide

Hoe reken je met procenten?




Klas T4c bestaat uit 30 leerlingen. In de klas draagt 23,3 % vandaag Nike schoenen. Hoeveel leerlingen dragen vandaag Nike schoenen?

Slide 7 - Tekstslide

Hoe reken je met procenten?




Tristan koopt schoenen in de uitverkoop en hoeft slechts 65% van de nieuwprijs te betalen. Hij betaalt 68,31 euro. Wat was de nieuwprijs?

Slide 8 - Tekstslide

Inhoud berekenen
Henk zet een bak van 2 m. bij 3 m. in zijn tuin om regenwater op te vangen. Met dat regenwater kan hij dan zijn plantjes water geven. Na een week is er 25 mm regen in de bak gevallen.
Hoeveel liter water is er in de bak van Henk gevallen?

2 m. = 20 dm / 3 m. = 30 dm / 25 mm = 0,25 dm
20 x 30 x 0,25 = 150 dm³ = 150 liter.

Slide 9 - Tekstslide

Oppervlakte en inhoud berekenen

Slide 10 - Tekstslide

Inklemmen

John richt een nieuwe dartclub op en begint met 30 leden. Vervolgens neemt het aantal leden ieder jaar exponentieel toe. 

Daar hoort de volgende formule bij:

A = 30 x 1,25t                                  A = Aantal leden             t = tijd in jaren


Na hoeveel jaar zijn er meer dan 60 leden?

30 x 1,253 = 59 leden (1 punt)                   30 x 1,254 = 73 leden (1 punt) 
Dus na 4 jaar is het aantal leden verdubbeld (1 punt).



Slide 11 - Tekstslide

SOSCASTOA Bereken de hoek!

Hoek B = tan⁻¹ (5:13) = 21°         Hoek I = sin⁻¹ (12:20) = 37°

Hoek F en E kun je niet op deze manier berekenen, want er zit geen rechte hoek in

driehoek DEF.

Slide 12 - Tekstslide

SOSCASTOA Bereken zijde PQ
Als je in een rechthoekige driehoek één zijde 
en een hoek weet, kun je de andere zijden 
uitrekenen. We gaan zijde PQ uitrekenen.
Stap 1: 55 x/:
Stap 2: 55 x/: sin
Stap 3: 55 x/: sin(48)                                x  :            x  :          x  :
Stap 4: 55 x sin(48) = 40,9 cm          s o s        c a s       t o a

Slide 13 - Tekstslide

Uitwerking van het berekenen van zijde DF
Stap 1: 45 x/:

Stap 2: 45 x/: tan

Stap 3: 45 x/: tan(56) 
                                                                     x  :             x  :           x  :
Stap 4: 45 : tan(56) = 30,4 cm    s o s         c a s        t o a

Slide 14 - Tekstslide

Uitwerking van het berekenen van zijde AB
Stap 1: 35,5 x/:

Stap 2: 35,5 x/: cos

Stap 3: 35,5 x/: cos(26) 
                                                                           x  :             x  :             x  :
Stap 4: 35,5 : cos(26) = 39,5 cm      s o s         c a s          t o a

Slide 15 - Tekstslide

3.1 Zijden berekenen met Pythagoras

Bereken de afstand tussen punt A (-3,6) en B (2,3).


Bepaal eerst hoe lang de twee korte zijdes zijn en

dan kun je de lange zijde (AB) uitrekenen.


Dus        (32 + 52) = 5,8 cm





Slide 16 - Tekstslide

Uitwerking van het berekenen van zijde AB

Eén korte zijde is 5 cm en de lange zijde is 8 cm.

De andere korte zijde (AB) is dan   

     (8- 52) = 6,2 cm





Slide 17 - Tekstslide

Snelheid/afstand /tijd berekenen
Anita loopt 5,6 km in 43:15. 
Bereken haar gemiddeld snelheid in km/uur. Rond af op 1 decimaal (5p).

5,6 km = 5600 meter (1 punt)
43:15 = 43x60 + 15 = 2595 seconden (1 punt)
De snelheid is dus 5600 : 2595 = 2,156... m/s (1 punt)
Dat is 2,156 x 3,6 = 7,761... km/u (1 punt)
Het antwoord is dus 7,8 km/u (1 punt)

Slide 18 - Tekstslide

5Q Grote getallen in de wetenschappelijke notatie
Schrijf 456 985 830 in de wetenschappelijke notatie. Rond af op 1 decimaal.

Stap 1: Schrijf het eerste getal op, dus 4.
Stap 2: Zet 1 decimaal achter het eerste getal en goed afronden, dus 4,6
Stap 3: Tel het aantal getallen na het eerste getal en schrijf het altijd als macht van 10, dus 108
Conclusie: Het antwoord is dan 4,6 x 108
 

Slide 19 - Tekstslide

5R Kleine getallen in de wetenschappelijke notatie
Schrijf 0,00000000786 in de wetenschappelijke notatie. Rond af op 1 decimaal.

Stap 1: Schrijf het eerste getal op dat geen nul is, dus 7
Stap 2: Zet 1 decimaal achter de 7 en goed afronden, dus 7,9
Stap 3: Tel het aantal nullen voor de 7 en schrijf het altijd als negatieve macht van 10, dus 10-9
Conclusie: Het antwoord is dan 7,9 x 10-9
 

Slide 20 - Tekstslide

Oefenen met het correctiemodel!
Hierna zie je de antwoorden van 3 verschillende leerlingen bij vraag 1, 2, 4 en 5 van het examen van 2011.

Hoeveel punten zou jij de leerlingen geven en waarom? Gebruik het correctiemodel en schrijf per vraag op hoeveel punten jij de leerling geeft.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Leerling 1

Slide 25 - Tekstslide

Leerling 1

Slide 26 - Tekstslide

Leerling 1

Slide 27 - Tekstslide

Leerling 1

Slide 28 - Tekstslide

Leerling 1

Slide 29 - Tekstslide

Leerling 1

Slide 30 - Tekstslide

Leerling 1

Slide 31 - Tekstslide

Leerling 1

Slide 32 - Tekstslide

Oefenen met examenvragen 2015 (2e tijdvak)
13:45 'Uitkijktoren'  zelf maken (vraag 1 t/m 4)
14:00 'Uitkijktoren'  samen nakijken

14:05 'Ruimtesonde'  zelf maken (vraag 11 t/m 14)
14:20 'Ruimtesonde'  samen nakijken

14:25 'Discus werpen'  zelf maken (vraag 21 t/m 24)
14:40'Discus werpen'  samen nakijken

Slide 33 - Tekstslide

Uitkijktoren vraag 1
maximumscore 1
k = 2 ×     (π × 5) = 7,92… (en dat is afgerond 8 kilometer)

Slide 34 - Tekstslide

Uitkijktoren vraag 2
maximumscore 4
h   0   2      4     6      8       10
k   0   5,0   7,1   8,7  10,0  11,2
• Het juist invullen van de tabel (2)
• De punten uit de tabel juist tekenen in de grafiek (1)
• Een vloeiende kromme door de punten tekenen (1)

Slide 35 - Tekstslide

Grafiek Uitkijktoren

Slide 36 - Tekstslide

Uitkijktoren vraag 3
maximumscore 3
• Voor het kiezen van twee punten, waarbij de waarde van h van het
tweede punt twee keer zo groot is als de waarde van h van het eerste punt (1) 
• De bijbehorende waarden van k geven (1)
• (Het kijkbereik is minder dan tweemaal zo groot, dus) Nynke heeft
geen gelijk (1) 

Slide 37 - Tekstslide

Uitkijktoren vraag 4
maximumscore 5
• Opmeten: UT is 4,6 cm (met een marge van 2 mm) (1)
• Dus UT is (4,6 × 2 =) 9,2 km (1)
• Bij h = 6 ; k = 8,68… (1)
• Bij h = 7 ; k = 9,37… (1)
• Het antwoord: 7 (m) (1)
Als gemeten is dat UT = 4,7 of 4,8 cm, is het antwoord 8 (m).

Slide 38 - Tekstslide

Oefenen met examenvragen 2015 (2e tijdvak)
13:50 'Uitkijktoren'  zelf maken (vraag 1 t/m 4)
14:05 'Uitkijktoren'  samen nakijken

14:10 'Ruimtesonde'  zelf maken (vraag 11 t/m 14)
14:25  'Ruimtesonde'  samen nakijken

14:30 'Discus werpen'  zelf maken (vraag 21 t/m 24)
14:45 'Discus werpen' samen nakijken

Slide 39 - Tekstslide

Ruimtesonde vraag 11
maximumscore 2
• 800 miljoen is 800 000 000 (1)
• Het antwoord: 8 × 108 (1)

Als het antwoord zonder tussenstap is gegeven, hiervoor geen
scorepunten in mindering brengen.

Slide 40 - Tekstslide

Ruimtesonde vraag 12
maximumscore 3
• 10 jaar = 10 × 365 × 24 = 87 600 (uur) (1)
• 800 000 000 : 87 600 (= 9132,4…) (1)
• De snelheid is 9100 (kilometer per uur) (of nauwkeuriger) (1)

Er mag met schrikkeljaren gerekend worden.

Slide 41 - Tekstslide

Ruimtesonde vraag 13
maximumscore 3
• a = 2,5 (1)
• b = c = 1,5 (1)
• inhoud = 4/3 × π × 2,5 × 1,5 × 1,5 (= 23,56…) = 24 (km3) (1)

Slide 42 - Tekstslide

Ruimtesonde vraag 14
maximumscore 1
Een bol

Slide 43 - Tekstslide

Oefenen met examenvragen 2015 (2e tijdvak)
13:50 'Uitkijktoren'  zelf maken (vraag 1 t/m 4)
14:05 'Uitkijktoren'  samen nakijken

14:10 'Ruimtesonde'  zelf maken (vraag 11 t/m 14)
14:25  'Ruimtesonde'  samen nakijken

14:30 'Discus werpen'  zelf maken (vraag 21 t/m 24)
14:45 'Discus werpen' samen nakijken

Slide 44 - Tekstslide

Discus werpen vraag 21
maximumscore 2
Tekenen van lijn 2 onder een hoek van 35° (marge van 2°)

Slide 45 - Tekstslide

Discus werpen vraag 22
maximumscore 2
De hoogte is 1 (m)

Slide 46 - Tekstslide

Discus werpen vraag 23
maximumscore 3
• a = 7,2 geeft h = 4,493... (1)
• a = 7,3 geeft h = 4,535… (1)
• Dus na 7,2 (m) (1)

Slide 47 - Tekstslide

Discus werpen vraag 24
maximumscore 3
• Afstand a = 68,12 invullen (1)
• Dit geeft een hoogte van –3,29… (m) 1
• Dus Erik verbetert het record niet (1)
of
• a = 62 geeft h = 0,50… (1)
• a = 63 geeft h = –0,07... (1)
• (De afstand is minder dan 63 (m), dus) Erik verbetert het record niet (1)

Slide 48 - Tekstslide

Cijfer berekenen
32 punten: 10     31 punten: 9,7     30 punten: 9,4     29 punten: 9,2
28 punten: 8,9   27 punten: 8,6     26 punten: 8,3     25 punten: 8,0
24 punten: 7,8   23 punten: 7,5     22 punten: 7,2     21 punten: 6,9
20 punten: 6,6    19 punten: 6,3     18 punten: 6,1     17 punten: 5,8
16 punten: 5,5     15 punten: 5,2     14 punten: 4,9     13 punten: 4,7
12 punten: 4,4     11 punten: 4,1     10 punten: 3,8        9 punten: 3,5
  8 punten: 3,3      7 punten: 3,0       6 punten: 2,7        5 punten: 2,4

Slide 49 - Tekstslide