6. Hacer, salir, venir, ir.

timer
25:00
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

timer
25:00

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer?
  • La evaluación
  • Nuevos verbos irregulares 
  • Los días de la semana
  • Los deberes
                          Leerdoel van vandaag:
 Ik ken  de vervoeging van de onregelmatige werkwoorden: hacer, salir, venir, ir

Slide 2 - Tekstslide

El objetivo
Ik ken de vervoegingen van de
onregelmatige werkwoorden. 
HACER - SALIR - VENIR - IR

Slide 3 - Tekstslide

Los verbos: hacer, salir, venir, ir.
De werkwoorden hacer, salir en venir hebben een onregelmatige ik-vorm. 
Venir heeft bovendien een klinkerwisseling. Op welk werkwoord lijkt venir?

Het werkwoord ir is helemaal onregelmatig (zie schema).
doen/maken
vertrekken/uitgaan
komen
gaan
TENER
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

2.4 A Rellena con la forma correcta del verbo ir.
Vul de juiste vorm van het werkwoord ir in.

1. Esteban y Flor _______________________ al comedor.
2. Yo _______________________ a clase de inglés.
3. Los profesores ____________________ a casa.
4. Mis amigos y yo _________________________ al instituto en autobús.
5. Joseba, ¿_____________________ a clase ahora?
6. Esteban y Flor ____________________ al supermercado.

Slide 5 - Tekstslide

2.4 A Rellena con la forma correcta del verbo ir.

LAS RESPUESTAS

1. Esteban y Flor van al comedor. (Naam + naam = ellos/ellas/ustedes)
2. Yo voy a clase de inglés.
3. Los profesores van a casa. 
4. Mis amigos y yo vamos al instituto en autobús.
5. Joseba, ¿Vas a clase ahora? (Er staat een naam, maar je vraagt aan Joseba "Ga jij nu naar de les?", gebruik dus de jij-vorm)
6. Esteban y Flor van al supermercado. (naam+naam=ellos/ellas/ustedes)

Slide 6 - Tekstslide

2.4 B Contesta las preguntas en español.
Geef antwoord in het Spaans (gebruik hele zinnen).
1. ¿Cuándo haces la cama?

2. ¿A qué hora hacéis los deberes?

3. ¿A qué hora vienen tus padres?

4. ¿Salimos este sábado?

5. ¿Vienes al cine conmigo?
EXTRA HULP
1. ¿Cuándo haces la cama?
Je ziet aan het werkwoord (haces) dat de zin in de jij-vorm staat. 
Wanneer maak jij je bed op? Als je daar antwoord op geeft dan gebruik je de ik-vorm. Ik maak mijn bed om (tijd) op. 
Haces verandert dan naar HAGO. Hago la cama a las (tijd). 

Kijk dus per zin goed hoe je de werkwoorden moet vervoegen. 

Slide 7 - Tekstslide

2.4 B Contesta las preguntas en español.
LAS RESPUESTAS
Mogelijke antwoorden zijn:
  • Hago la cama a las diez de la noche.
  • Hacemos los deberes a las tres de la tarde. 
  • Mis padres vienen a las siete de la noche. 
  • Sí, salimos este sábado a la 13:00/ No, no salimos este sábado a la 13:00.
  • Sí, voy a cine contigo/ no, no voy a cine contigo.

Let op: A las diez = om tien uur           son las diez = het is 10 uur
               A las = om ...      maar bij 1 uur gebruik je "a la una" om 1 uur (enkelvoud)

Slide 8 - Tekstslide

2.5 Vertaal onderstaande zinnen
1. Hoe laat sta je ’s ochtends op?
2. Ik sta om half zeven op.
3. ’s ochtends doucht Pepe om half acht en kleedt zich aan.
4. Hij maakt zijn bed op en ontbijt.
5. Om kwart over acht gaan Luis en Carmen naar school.
6. ’s middags om vier uur gaan wij terug naar huis.
7. Ik maak mijn huiswerk om 17.00 uur.
8. Om 18.20 uur dineer ik met mijn familie.
9. ’s avonds sport ik.
10. Om 22.00 uur gaan zij naar bed. 
Gebruik je woordenlijst
TIP

Slide 9 - Tekstslide

2.5 Vertaal onderstaande zinnen
1: ¿A qué hora te levantas por la mañana?
2: Me levanto a las seis y media. 
3: Por la mañana Pepe se ducha a las siete y media y se viste.
4: (Él) hace su cama y desayuna.
5: Luisa y Carmen van a la escuela a las ocho y cuarto. (tijd mag ook vooraan in de zin)
6: A las 4 de la tarde volvemos a casa. (tijd mag ook achteraan in de zin)
7: Hago mis deberes a las cinco (de la tarde).
8: A las seis y veinte ceno con mi familia. (het hele werkwoord dineren = cenar)
9: Por la noche hago deporte. (sporten is in het Spaans geen werkwoord deporter bestaat dus niet je hebt altijd het hulpwerkwoord hacer nodig. Dus sporten = hacer deporte)
10: A las diez de la noche se acuestan.

Slide 10 - Tekstslide

El objetivo
Ik ken de dagen van de week
TAREA 3

Slide 11 - Tekstslide

Vul de woorden in 
in je woordenlijst.

Slide 12 - Tekstslide

L
O
S

D
í
A
S
sábado
miércoles
viernes
lunes
jueves
domingo
martes
donderdag
maandag
zondag
vrijdag
dinsdag
woensdag
zaterdag

Slide 13 - Sleepvraag

Comprensión auditiva
28 de febrero

Slide 14 - Tekstslide

Los deberes
Werken aan je Tarea Final.

martes el 7 de febrero, la quinta hora

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Haz los 
ejercicios 1, 2 y 3
Onderstreep het juiste werkwoord
Vervoeg deze werkwoorden
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen de haakjes in
en la página sesenta y ocho

Slide 17 - Tekstslide